TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2012
(2012)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Exegi Monumentum:Ga naar voetnoot1 La Belgique Judiciaire (1842-1939)Ga naar voetnoot2
| |
AbstractFounded at the end of 1842, La Belgique Judiciaire lasted until 1939 and therefore was the first successful legal periodical in Belgium. Twelve years after Belgium's independence and despite the constitutional pledge to change them as soon as possible, the Napoleonic codes were still in force. This situation was discussed in the Brussels courts where four young liberal attorneys decided to publish a new periodical providing articles in which every jurist could offer a solution for the juridical inertion. The legal practitioner also benefited from this initiative: the most important Belgian case law was published, even from the lower courts which was at that time a novelty. Next to that, interesting news about the legal world had a place in the magazine. The changes in legislation combined with a lack of renewal in the rigid editorial board and the possibility to buy alternative publications, led almost inevitably to the end of the review, a monument in the Belgian legal world. | |
KeywordsLegal periodical, Belgium, legal practice, legal science, La Belgique Judiciaire
‘Les événemens dont notre pays a été le théâtre il y a douze ans, sont éclairés aujourd'hui d'une lumière nouvelle.’Ga naar voetnoot3 Met deze zin opende het titelloze en anoniemeGa naar voetnoot4 editoriaal van | |
[pagina 47]
| |
La Belgique Judiciaire. Gazette des tribunaux belges et étrangers, een Belgisch juridisch tijdschrift dat voor het eerst verscheen op 4 december 1842. De inleidende tekst drukte de hoop uit van de oprichters om het Belgische recht los te koppelen van wat tijdens de Franse overheersing werd opgelegd. Het was de aanzet tot wat uitgroeide tot de leading lady onder de Belgische juridische tijdschriften en het werd één van de langstlopende van het land.Ga naar voetnoot5 La Belgique Judiciaire geldt als het eerste Belgische algemene juridische tijdschrift. Het spitste zich niet toe op een welbepaalde rechtbank of rechtstak en bracht zowel rechtspraak, rechtsleer, wetgeving als allerhande nieuws over de juridische wereld bij elkaar. Pas vanaf de jaren 1880 kreeg het te duchten concurrentie van het Journal des Tribunaux, opgericht door Edmond Picard. De studie van deze tijdschriften biedt de mogelijkheid om het Belgische juridische gesternte te reconstrueren. In tegenstelling tot wat al te vaak wordt aangenomen, zijn juridische tijdschriften niet enkel vakbladen die rechtspraak en rechtsleer verzamelen, maar schuilt er een welbepaalde visie achter over hoe het recht er zou moeten uit zien en welke bijdrage het levert tot de maatschappelijke orde. De specifieke politieke, sociaal-economische context waarin La Belgique Judiciare ontstond speelde een grote rol. In de periode 1830-1839 ondersteunde literatuur, geschiedenis, kunst en architectuur de nationale bewustwordingGa naar voetnoot6 maar ‘Quelle a été dans ce travail rapide de la civilisation la part du droit et de la législation?’Ga naar voetnoot7 Het grote belang van La Belgique Judiciaire staat in schril contrast met het weinige onderzoek dat ernaar verricht is. Verschillende redenen kunnen het gebrek aan interesse verklaren. Vooreerst is er een algemeen gebrek aan wetenschappelijke studies over Belgische juridische tijdschriften.Ga naar voetnoot8 Daarnaast verschijnt La Belgique Judicaire al zeventig jaar niet meer, waardoor het geen onmiddellijke relevantie meer heeft voor de hedendaagse praktiserende jurist. Als laatste zijn de editorialen op één hand te tellen, waardoor het beleid van de redactieleden zich niet eenvoudig laat lezen. Een en ander leidde ertoe dat La Belgique Judiciaire al snel in bepaalde hokjes werd geduwd, zoals dat het ‘strongly | |
[pagina 48]
| |
entrenched [was] in the French pattern’Ga naar voetnoot9 of dat zij een typisch voorbeeld van de exegetische school zou zijn.Ga naar voetnoot10 De waarheid ligt veel genuanceerder. Op basis van de achtergrond van de redactieleden en een analyse van de editorialen zal aangetoond worden dat La Belgique Judiciaire in de eerste helft van haar bestaan vooral een liberale aanzet was tot de ontwikkeling van een eigen Belgisch recht, geschraagd op een stevige rechtswetenschappelijke basis die uiteindelijk de praktijk diende. Na de initiële groeifase en consolidatie - die ruwweg van 1842 tot 1900 liep - volgde een fase (1900-1939) van geleidelijke fossilisatie en verdween het blad nog voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. | |
De aanzet tot een nieuw initiatiefNa 1830 kon België cultureel en intellectueel herademen. Hoewel een natiegevoel tot de onafhankelijkheid leidde, kon op dat moment geen gewag worden gemaakt van een echte Belgische natie. Deze laatste diende gecreëerd te worden middels alle mogelijke kanalen zoals economische impulsen, ideologische instituten en verenigingen, taal, onderwijs, cultuur en kunsten, maar ook het recht. Het Nationaal Congres streefde met de Grondwet van 1831 naar een Belgische identiteit op juridisch vlak. In het laatste artikel - het befaamde artikel 139 - verbond het Congres er zich toe de napoleontische codes zo snel mogelijk te hervormen.Ga naar voetnoot11 In de praktijk kwam hier evenwel weinig van terecht, waardoor de oude Franse wetboeken gewoon in voege bleven. Belgische juristen waren in de Franse traditie opgeleid en er dus het best mee vertrouwd.Ga naar voetnoot12 Daarenboven werd het Franse recht soms letterlijk geïmporteerd. Aangezien Franse auteurs aanvankelijk geen auteursrechtelijke bescherming genoten in België, werden hun boeken en tijdschriften gekopieerd en uitgegeven door de Belgische uitgevers. Op die manier, soms met kleine aanpassingen, konden goedkope uitgaven van Franse werken de markt betreden.Ga naar voetnoot13 De weinige Belgische juridische tijdschriften werden gewoon gevuld met buitenlandse artikelen.Ga naar voetnoot14 Deze toestand duurde nog voort tot 1852, toen een eerste overeenkomst | |
[pagina 49]
| |
omtrent auteursrechten met Frankrijk gesloten werd.Ga naar voetnoot15 Deze ‘import’ droeg bij aan de onverschilligheid van de wetgever om een eigen Belgisch recht te creëren.Ga naar voetnoot16 De politieke context van de jaren 1840 was een belangrijke aanleiding tot de oprichting van het blad. Sinds de onafhankelijkheid leidden unionistische regeringen, ontstaan uit de verstandhouding tussen katholieken en liberalen, het land. Het toonde de Belgische eenheid en liet toe om de erkenning van het land te bewerkstelligen. Die kwam er met de Nederlandse aanvaarding van het Verdrag der XXIV Artikelen in 1839, waardoor het unionisme uitgehold raakte. De liberale burgerlijke kringen ageerden tegen de overmacht van de katholieke conservatieven in de unionistische regeringen, een tendens die tijdens de radicale regering Nothomb (1841-1845) alleen maar sterker werd.Ga naar voetnoot17 In 1842 heerste dan ook een onstabiel politiek klimaat dat zijn impact had op het wetgevend apparaat en het Belgische recht. In het Brusselse justitiepaleis was deze evolutie uiteraard het onderwerp van discussie.Ga naar voetnoot18 Het was hier dat vier Brusselse advocaten, in samenwerking met ‘tous les amis de la nationalité, de la science, de l'histoire’ en ver weg van de ‘querelles des partis’, wilden bijdragen tot de ontwikkeling van het recht.Ga naar voetnoot19 Uit dit initiatief groeide een juridisch tijdschrift: La Belgique Judiciaire. | |
Les amis de la nationalité: de zoektocht naar een Belgisch rechtInitiatiefnemer was Jules Théodore Bartels (1815-1855), ‘qui avait eu la pensée première de sa création,’ waarmee hij volgens Duvigneau de balie een eminente dienst bewees.Ga naar voetnoot20 Bartels was duidelijk vertrouwd met de tijdschriftenwereld. Naast La Belgique Judiciaire, waarvan hij eerst secretaris en later voorzitter van de redactieraad was, richtte hij ook La Belgique Communale op. Naast Bartels waren er nog drie medestichters: Henri Lavallée (1809-1883), Egide Arntz (1812-1884) en Auguste Orts (1814-1880).Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 50]
| |
De vier stichtende leden waren allen advocaat aan de Brusselse balie en overtuigd liberaal. Jules Bartels zetelde vanaf 1847 voor de liberale partij in de Brusselse gemeenteraad. Ook Henri Lavallée werd in 1854 verkozen als Brussels liberaal gemeenteraadslid en werd het jaar daarop schepen van openbare werken. In 1860 trok hij zich kort na het overlijden van burgemeester Charles de Brouckère uit het politieke leven terug omdat hij, aldus zijn vriend Arntz, het programma van de liberale partij niet blind kon onderschrijven. Auguste Orts was zeven jaar lang hoofdredacteur van het liberale dagblad L'Observateur belge (1835-1842). Hij was verder lid van de Fédération Libérale, zetelde voor de liberalen in de Brusselse gemeenteraad en verwierf zelfs een zitje in de Kamer. Tendentieus schreef hij in 1867 ook De l'incapacité civile des congrégations religieuses non autorisées waarbij hij het fenomeen van de dode hand bij kloosters aan de kaak stelde.Ga naar voetnoot22 De Duitser Egide Arntz was tijdens zijn studententijd lid van de liberale Burschenschaftbeweging, een studentenvereniging die ijverde voor de eenmaking van het Duitse rijk. Naar aanleiding van de Frankfurter Wachensturm van 3 april 1833 werden de leden van de Burschenschaft vervolgd, zo ook Arntz.Ga naar voetnoot23 Hij wist evenwel te ontsnappen tijdens een ondervraging door de burgemeester en vluchtte. Hij kwam uiteindelijk in Luik terecht waar hij aan de rijksuniversiteit het doctoraat in de rechten haalde. Vanaf 1838 werd hij professor aan de Université Libre de Bruxelles (ULB). Meer nog dan hun liberale achtergrond heeft de patriottistische, Belgisch-nationalistische instelling van de vier stichters meegespeeld bij de oprichting van La Belgique Judiciaire. Dit patriottisme kwam tot uiting in hun levenswandel. Lavallée bijvoorbeeld studeerde af met een verhandeling over de redactie van Belgische wetgeving van de middeleeuwen tot de Nederlandse overheersing, terwijl er in die periode helemaal nog geen sprake was van België. Bovendien trok hij tijdens de Belgische Omwenteling samen met de broers Adolph en Jules Bartels ten strijde tegen de troepen van Willem I. Ook August Orts stond bekend als een patriot, wat zich minder militant manifesteerde in werken zoals La Guerre des Paysans over het moedige verzet van de Vlaamse boeren tegen | |
[pagina 51]
| |
de sansculotten.Ga naar voetnoot24 Hij achtte tevens de onafhankelijkheid van het land en zijn instellingen als het hoogste goed. Patriottistische gevoelens waren Egide Arntz al evenmin vreemd. Als voorstander van een eengemaakt Duitsland kostte het hem zijn carrière, maar hij liet dat niet aan zijn hart komen. Na zijn vlucht naar België wilde hij zich laten naturaliseren, maar dat verzoek werd afgewezen. Hij bleef een groot hart voor België dragen en dat omwille van de grondwettelijke vrijheden die er golden. Deze waren volgens hem voorbeelden voor de rest van de wereld. Toen hij verkozen werd om in de Preußische Nationalversammlung te zetelen, stelde hij, tevergeefs, voor om de Belgische grondwet als voorbeeld te nemen voor de Pruisische. Ook andere voorstellen die hij formuleerde, draaiden op niets uit en na een jaar kwam hij gedesillusioneerd terug uit Duitsland en werd een ‘echte Belg’. De oprichting van La Belgique Judiciaire kan perfect verklaard worden vanuit een Belgisch-nationalistische invalshoek. Het Franse recht domineerde nog steeds recht en gerecht in België en dat was de vier een doorn in het oog. In hun eerste editoriaal beschuldigden zij op strijdvaardige toon de wetgever van een gebrek aan durf.Ga naar voetnoot25 In andere landen waren de napoleontische codes al aangepast of zelfs vervangen en was de rechtswetenschap sterk uitgebouwd; België hinkte hopeloos achterop.Ga naar voetnoot26 De titel was eveneens duidelijk. La Belgique Judiciaire wilde in de eerste plaats aandacht besteden aan de Belgische gerechtelijke wereld. Het tijdschrift bevatte daarnaast ook bijdragen uit Duitsland, Frankrijk, Nederland, Italië, Luxemburg en Zwitserland, alle landen waar het napoleontische recht gold. Het feit dat er in het tijdschrift ook enigszins aandacht besteed werd aan buitenlands recht, is niet in tegenspraak met het Belgicistisch karakter ervan. Het belang van deze buitenlandse inbreng mag immers niet overschat worden. Zo was in het eerste jaar bijna 70% van de opgenomen rechtspraak afkomstig van Belgische rechtbanken en hoven. De kijk over de grenzen dient vooral verklaard te worden vanuit het gegeven dat er voor bepaalde juridische problemen in het buitenland met dezelfde Franse rechtsbasis wèl al eigen oplossingen waren gecreëerd. Daarop kon de Belgische rechtspraktijk, maar ook de wetgever, zich verlaten. Een manier om de gerechtelijke onafhankelijkheid van België te rechtvaardigen en vorm te geven aan een Belgische juridische natie vonden de redactieleden in de geschiedenis.Ga naar voetnoot27 Bovendien was de redactie goed vertrouwd met de wetenschappelijke benadering van het recht, aangezien drie redactieleden het professoraat hadden bekleed aan de ULB, | |
[pagina 52]
| |
niet toevallig de meest progressieve van alle toenmalige Belgische universiteiten. La Belgique Judiciaire had daarom bij de aanvang een stevige wetenschappelijke basis. | |
Les amis [...] de la science, de l'histoire: via een rechtshistorische invalshoek naar...Ga naar voetnoot28Het stond de redactie voor eerst een degelijke rechtswetenschap in België op te bouwen, waarna deze een hulpmiddel kon zijn voor de wetgever om gepaste maatregelen te nemen. Idealiter baseerde de wetgeving zich op de wetenschap om de wetten te creëren en de rechtspraak moest vervolgens die wetten bestuderen om ze in de praktijk toe te passen. Het recht was nu eenmaal een logische wetenschap. Helaas bleek de toenmalige wetgever die strategie niet te begrijpen. De redactie schreef: ‘Le législateur doit interroger constamment le passé, avoir l'entente du présent, fixer les yeux sur l'avenir, toutes choses qui ne sont ni reconnues ni avouées, ni comprises dans notre pays.’Ga naar voetnoot29 Een wetenschappelijk onderbouwd recht moest ervoor zorgen dat er zich geen radicale breuken met het verleden voordeden en dat duurzame ontwikkeling mogelijk werd. Daarom boden de eerste artikelen een overzicht van de geschiedenis van de oude instellingen.Ga naar voetnoot30 Pas na die retrospectieve inleiding kon over de juridische actualiteit worden geschreven. In het eerste levensjaar van La Belgique Judiciaire was daarom bijna 60% van de rechtsgeleerde bijdragen gewijd aan meta-juridische onderwerpen. De invloed van de Duitse Historische School van Friedrich Carl von Savigny was aldus duidelijk in het plan van La Belgique Judiciaire aanwezig.Ga naar voetnoot31 De interesse in de geschiedenis bleek ook uit de keuze om buitenlandse rechtspraak op te nemen. Duitse rechtspraak werd bijvoorbeeld opgenomen omwille van nostalgische gevoelens bij ‘les anciens de la magistrature et du barreau [qui] savent encore avec quelle faveur on citait sous l'empire les arrêts de la cour de Trèves,’ maar ze kon ook de huidige generatie helpen om na te denken over een eigen Belgisch recht.Ga naar voetnoot32 Deze wetenschappelijke benadering van het Belgisch recht is niet zo verwonderlijk als de levensloop van de redactieleden van naderbij wordt bekeken. Egide Arntz was afkomstig uit het Duitse Kleef en studeerde aan de universiteiten van München, Jena, Bonn en Heidelberg in de geest van de Duitse Historische School. Als professor Romeins recht aan de ULB hamerde hij op de noodzaak van een grondige studie van de geschiedenis om het recht beter te begrijpen. Later zou hij er ook nog burgerlijk recht, natuurrecht, volkerenrecht en publiekrecht doceren. Hij bleef tot aan het einde van zijn | |
[pagina 53]
| |
leven aan de ULB verbonden. Ook Jules Bartels had Duitse roots. Zijn vader was een Duitse inwijkeling die met een Belgische gehuwd was. Het is aannemelijk dat hij vanwege die Duitse achtergrond bevattelijker was voor de Historische School. Henri Lavallée volgde dan weer filosofie en rechten aan de Leuvense rijksuniversiteit waar hij les kreeg van Birnbaum en Warnkönig, beiden Duitser en vertegenwoordigers van de Duitse Historische School. Deze opleiding had zijn effect niet gemist en vijf jaar later promoveerde Lavallée op een rechtshistorisch onderwerp over de redactie van wetten in België van de middeleeuwen tot de Nederlanden. In mei 1835 werd hij benoemd tot professor strafrecht en publiekrecht aan de ULB. Hij bekleedde deze leerstoel tot 1838 waarna hij naar de advocatuur terugkeerde.Ga naar voetnoot33 Auguste Orts ten slotte was van 1838 tot 1860 professor aan de rechtenfaculteit van de ULB. Het moge duidelijk zijn dat de redactieleden vertrouwd waren met de rechtswetenschap en daarvoor de geschiedenis aangrepen. Alleen op die manier kon volgens hen het Belgische recht zich emanciperen en kon een juridische onafhankelijkheid worden bewerkstelligd. Hun wetenschappelijke achtergrond stond echter de praktische doelstelling van het tijdschrift niet in de weg. | |
Een blad voor de praktijkUit het bovenstaande blijkt dat La Belgique Judiciaire op een stevige historisch-wetenschappelijke basis gestoeld was. De belangrijkste reden voor haar succes ligt evenwel elders. De redactie voelde als geen ander de behoefte aan een degelijk communicatiemiddel onder de Brusselse advocatuur en magistratuur. Het is niet toevallig dat in 1841 ook de Conférence du Jeune Barreau de Bruxelles het levenslicht zag. Een tijdschrift dat hen op de hoogte hield van het reilen en zeilen in de Brusselse gerechtelijke wereld was zeker gerechtvaardigd. Dat uitte zich in het tijdschrift door de aandacht voor vrijwel alle aspecten van de juridische wereld.Ga naar voetnoot34 Naast eventuele rechtsgeleerde bijdragen (Doctrine), waarmee een nummer opende, verscheen er zoals in elk toenmalig juridische tijdschrift rechtspraak. Vernieuwend was dat ook beslissingen van de lagere rechtbanken uitgebreid aan bod kwamen. De redactie maakte er immers iedereen op attent dat vele geschillen nooit de hogere rechtbanken bereikten. Bovendien was veel van die rechtspraak gebaseerd op lokale gebruiken die nergens te boek stonden. Door die uitbreiding kon het tot een echte Gazette des Tribunaux uitgroeien, ‘destinée à offrir aux magistrats, aux jurisconsultes, à tous ceux qui suivent les mouvemens judiciaires, un répertoire complet des principales questions de droit qui s'agitent dans le pays.’Ga naar voetnoot35 Ook wetgeving (Législation), eventueel vergezeld van de voorbereidende werken, voor zover ze enig praktisch nut konden hebben voor advocaten, magistraten en notarissen kwam aan bod. | |
[pagina 54]
| |
Voorts nam men ook kleinere faits divers, mededelingen van de balie en mercuriales op. Nieuwe juridische publicaties kregen hun plaats onder de rubriek Bibliographie. Het praktische nut van het tijdschrift weerspiegelde zich ook in de frequentie van verschijning. In tegenstelling tot veel andere en latere juridische titels die volgens het gerechtelijk jaar werden uitgegeven, verscheen La Belgique Judiciaire per kalenderjaar. Aanvankelijk verscheen het tweemaal per week, zowel op donderdag als zondag. Op die manier kon het lezerspubliek de juridische actualiteit op de voet blijven volgen. Vanaf 1850 verscheen er gedurende de gerechtelijke vakantie slechts één editie per week, en vanaf 1902 niet meer tijdens de gerechtelijke vakantie omdat dit ‘un usage suivi par les recueils de droit’ was.Ga naar voetnoot36 Tegen het einde van de negentiende eeuw verschenen juridische periodieken niet meer tijdens de gerechtelijke vakantie. Gedurende de maanden juli, augustus en september was er weinig nieuwe rechtspraak voorhanden, wat het vullen van het blad moeilijk maakte. La Belgique Judiciaire, die een pioniersrol had vervuld, leek zich steeds vaker te conformeren aan jongere juridische tijdschriften. Vooral het Journal des Tribunaux, was uitgegroeid tot een waar succesnummer onder advocaten.Ga naar voetnoot37 Het was de drang naar een zo groot mogelijke oplage die de praktijkgerichtheid van het tijdschrift in de hand werkte. Hoe praktischer en hoe handiger in het ‘gebruik’, des te meer mensen zouden er zich op abonneren. Tevens speelde het jeugdig idealisme van de redactieleden van het eerste uur een belangrijke rol. Het was hun bedoeling een blad in het leven te roepen dat zo mogelijk iedereen die zich met recht inliet kon bereiken. Brussel was in die beginjaren nadrukkelijk aanwezig. Dit toont aan dat La Belgique Judiciaire zich als Belgisch blad wilde profileren met Brussel als juridisch centrum van de jonge Belgische natie. De stichters hadden duidelijk de krijtlijnen van La Belgique Judiciaire uitgezet: liberaal, Belgisch-nationalistisch, wetenschappelijk en praktisch. Het verhaal van de redactie was er echter één van langzame fossilisatie. Toen in 1855 Jules Bartels overleed, nam zijn stagiair en toenmalig tijdschriftsecretaris Alfred Payen zijn plaats in. De nieuwkomer en de drie anciens bleven tot aan hun dood aan het roer van het blad staan. Aan het eind van de negentiende eeuw was het blad uitgegroeid tot een vaste waarde, maar vanaf 1885 stond nog maar één man aan het hoofd: Alfred Payen. Twee jaar later zocht hij steun bij zijn zoon Maurice. Tot aan de dood van Payen senior bleef dit duo de teugels stevig in handen houden, wat ongetwijfeld een grote impact had op de inhoud en het beleid. Het jonge vuur verloor door allerhande invloeden veel van zijn initiële laaikracht waardoor het élan van het tijdschrift langzaam uitdoofde. Nadat de Payens uit de redactie waren verdwenen, werd professor Albéric Rolin rédacteur en chef (1904-1910), wat de wetenschappelijkheid van het tijdschrift enigszins | |
[pagina 55]
| |
garandeerde.Ga naar voetnoot38 Hij was evenwel ook raadsheer bij het Brusselse Hof van Beroep, zodat dit een nieuwe evolutie inluidde, waarbij magistraten het tijdschrift overnamen. Rolin werd immers opgevolgd door Edouard Remy, raadsheer bij het Hof van Cassatie, die vanaf 1910 tot aan zijn dood in 1929 het gezicht van het tijdschrift was. Hij publiceerde al in 1878 zijn eerste van vele bijdragen in La Belgique Judicaire.Ga naar voetnoot39 Dat hij de praktijk genegen was, bleek uit het feit dat de redactie wou tegemoet komen ‘au désir exprimé par de nombreux lecteurs.’Ga naar voetnoot40 Vanaf dat moment werd het tijdschrift elke zondag gepubliceerd maar dat kwam de actualiteitswaarde niet ten goede. Vanaf 1 januari 1914 werd de frequentie gehalveerd, maar bleef de omvang van het tijdschrift behouden. Enkele maanden later pakten de feldgraue onweerswolken aan de Belgische oostgrens samen en vielen de Duitsers België binnen. | |
De Eerste Wereldoorlog en zijn nasleepDe bezetting legde een grote druk op elk facet van het dagelijkse leven in België. Veel (juridische) tijdschriften verdwenen van de markt, niet alleen omdat de kosten stegen of omdat bepaalde uitgeverijen uitweken naar het buitenland,Ga naar voetnoot41 maar ook vanwege de Duitse censuur. Sommige tijdschriften bleven verschijnen omdat ze hun financiële reserves aanspraken.Ga naar voetnoot42 De redactie van La Belgique Judiciaire besloot zich in stilzwijgen te hullen en te wachten op ‘le triomphe du Droit sur la barbarie’.Ga naar voetnoot43 Remy was net als de vorige hoofdredacteurs een vurig patriot en dat kwam duidelijk tot uiting tijdens de oorlog. Hij verzette zich sterk tegen de Duitse verordeningen en stond zeer kritisch tegenover de arbitragetribunalen voor huurgeschillen die door de Duitse overheid werden geïnstalleerd.Ga naar voetnoot44 Achter de schermen distantieerde hij zich van het Cassatiearrest van 20 mei 1916 waarin de rechtsgeldigheid van de Duitse verordeningen werd bevestigd.Ga naar voetnoot45 Hij was | |
[pagina 56]
| |
in 1918 een van de grote aanstokers van de magistratenstaking waardoor het Belgische gerechtelijke apparaat volledig stil kwam te liggen en de Duitsers hun rechtbanken installeerden.Ga naar voetnoot46 Hoewel al in januari 1919 La Belgique Judiciaire opnieuw verscheen, haalde het nooit meer zijn vooroorlogse omvang. Slechts tweewekelijks kwam een editie op de markt en dat tegen een verdubbelde prijs ‘en raison du prix exorbitant du papier et de la hausse des salaires.’Ga naar voetnoot47 Andere juridische tijdschriften, zoals het Journal des Tribunaux, konden wel hun vooroorlogse prijsniveau behouden, wat hen wellicht een concurrentieel voordeel gaf. De inflatie en de crisisjaren deden de prijzen alleen nog verder stijgen. De opvolger van Remy was baron François Silvercruys, voorzitter bij het Hof van Cassatie. In 1930 werd Silvercruys hoofdredacteur van La Belgique Judiciaire, een functie waar hij omwille van zijn leeftijd drie jaar later zou uitstappen.Ga naar voetnoot48 Hij duidde eigenhandig zijn twee opvolgers aan: Léopold Soenens en Fernand Waleffe, beiden collegae proximi bij het Hof van Cassatie. Dit duo vormde de laatste hoofdredactie van het tijdschrift. De oververtegenwoordiging van topmagistraten in de redactie was historisch gegroeid. Vaak hadden ze als advocaat al hun medewerking verleend aan het tijdschrift en toen ze doorstootten tot de magistratuur, bleven ze in de redactie zetelen. De redactionele structuur zoals die sinds 1904 bestond, werkte de overheersing van de magistraten in de hand. Toen besloot men immers via (deel)redactieraden per ressort van het Hof van Beroep te werken om zo een nog grotere input te bekomen: ‘La Belgique Judiciaire s'est préoccupée du point important d'avoir un Comité de Direction recruté dans chacun des ressorts d'appel du pays; aucune des faces de l'activité judiciaire ne peut ainsi lui échapper.’Ga naar voetnoot49 De leiding van het tijdschrift kwam in handen van raadsheren bij het Hof van Cassatie en de Hoven van Beroep. De redactie nam op die manier de gerechtelijke hiërarchie volledig over en hanteerde die strikt. De hoofdredacteur was steeds een raadsheer bij het Hof van Cassatie, terwijl de hoofdredacteurs van de deelredacties uit twee leden bestonden, namelijk een raadsheer en een advocaat bij het Hof van Beroep. De Brusselse deelredactie werd vanaf de jaren 1930 geleid door een raadsheer en advocaat bij het Hof van Cassatie. Aldus kwam de macht de facto bijna volledig in handen van de hoogste magistraten en was het blad de verpersoonlijking van het ‘Belgische recht’ zoals dat door | |
[pagina 57]
| |
het hoogste gerechtshof werd gevormd.Ga naar voetnoot50 Naast deze hiërarchische implementatie, waardoor de machtsverhoudingen tussen de hoven en rechtbanken zichtbaar werden, was de functie van redacteur ‘overerfbaar’ geworden. Als de hoofdredacteur overleed, nam een andere raadsheer bij Cassatie deze als prestigieus ervaren functie over. Wellicht verloor La Belgique Judiciaire de voeling met de basis; de ‘lagere rechtspraak’ werd bijna helemaal verwaarloosd, wat de publicatie voor de praktijk minder bruikbaar maakte. De geringe aandacht voor de taalwetten van 1935 betekende de doodsteek voor La Belgique Judiciaire. Rechtspraak uit het Vlaamse landsgedeelte kreeg nog amper aandacht.Ga naar voetnoot51 Het Frans bleef de voertaal terwijl in Vlaanderen ondertussen succesvolle juridische tijdschriften zoals het Rechtskundig Tijdschrift en het Rechtskundig Weekblad opdoken. Opnieuw kan ook hier weer naar de door cassatiemagistraten overheerste redactie worden gewezen. Zij stonden immers niet bekend als voorstanders van de taalwetgeving. Wellicht dachten ze dat een tijdschrift met zo'n rijke traditie nooit teloor zou gaan. De redactie ondernam nog pogingen om het tij te doen keren, bijvoorbeeld door overal te lande tentakels te hebben om zo elke week voldoende ‘vers’ materiaal te kunnen aanbieden of jonge onderzoekers aan het woord te laten. In 1939 werd om nog onduidelijke redenen een redactionele afdeling te Namen opgericht.Ga naar voetnoot52 Hiermee leek het blad de liefde voor het Franstalig landsgedeelte alleen maar te bevestigen. La Belgique Judiciaire verscheen voor het laatst op 15 december 1939 met de inhoudstafel van dat jaar. Een half jaar later brak de Tweede Wereldoorlog uit, waardoor veel juridische tijdschriften hun publicatie staakten. Volgens de overlevering werden na de oorlog nog vergeefse pogingen ondernomen om het blad opnieuw op te starten. La Belgique Judiciaire verdween voorgoed in de archiefkasten. | |
BesluitTot aan het begin van de twintigste eeuw kende La Belgique Judiciaire een grote bloei. Het verouderen van de redactie en de emancipatiebewegingen in het laatste kwart van de negentiende eeuw zorgden ervoor dat bepaalde juristen zich niet meer konden vinden in dat ene tijdschrift. Nieuwe periodieken, zoals het Journal des Tribunaux, wilden aanknopen bij de veranderende realiteit van democratisering en socialisering van het recht. Aan het einde van de negentiende eeuw verschenen de eerste Vlaamse juridische tijdschriften. Deze nieuwe evoluties en de verstarring van de redactie luidden de uiteindelijke ondergang in. De toenmalige veranderingen, niet alleen op politiek en juridisch vlak maar ook op het sociaal vlak, zorgden er echter voor dat de machtspositie van het blad langzaam afbrokkelde. De oorlog brak de ruggengraat van het blad. | |
[pagina 58]
| |
Initieel waren de redacteurs jonge mannen, die geloofden dat via het tijdschrift de wetgever zou bewust worden gemaakt van de nood aan veranderingen. In die zin kadert het tijdschrift in de emancipatie van België, dat zich als onafhankelijke natie steeds meer wou profileren, ook in het recht. Naarmate de jaren vorderden en de redacteurs een grotere juridische carrière uitbouwden, verdween het rebelse karakter. Een gebrek aan nieuw redactioneel bloed lijkt daarvan de oorzaak. De meeste hoofdredacteurs bleven immers tot aan hun dood op post en duidden zelf hun opvolgers aan. Naderhand groeide het tijdschrift uit tot de verpersoonlijking van het Belgische gerechtelijke systeem door een overmacht van raadsheren in de redactie. Het gevolg was dat de voeling met de evoluties in de praktijk van de (lagere) Belgische vonnisrechters, die zich bijvoorbeeld met de taalwetten geconfronteerd zagen, verloren ging. Het tijdschrift kwam in een ivoren toren terecht waaruit het nooit meer kon ontsnappen. •> sebastiaan vandenbogaerde is verbonden aan het Instituut voor Rechtsgeschiedenis van de Gentse faculteit rechtsgeleerdheid. Hij werkt aan een FWO-doctoraatsproject over Belgische juridische tijdschriften (1830-heden). |
|