TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2011
(2011)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
AbstractBefore 1750 Dutch review periodicals moved within a European space - the international republic of letters - that had almost no borders. Here they reported on learned news that in the first place was considered as European and that was intended for a scholarly audience. In the second half of the 18th century, the national community in its international context was increasingly emphasized. The European cultural space was now divided into smaller entities (French, English, German etc.) and magazines changed from the use of Latin or French to the vernacular. They no longer wrote exclusively for a learned audience, but tried to reach a socially more stratified reading public. Periodicals not only mirrored the European cultural space, they actively constructed it by reviewing foreign publications and by judging them on their merit for the national context. France, Great Britain and Germany were in general considered as the heartland of Europe, which was seen not only as a geographical, but also as a cultural entity rooted in Christianity. It was thus dissociated from Turkey and Islam, which were considered as uncivilized. In the periodicals there was no genuine interest in the ‘Other’, who merely functioned as a counter-image for the European identity. | |
KeywordsEnlightenment, review periodicals, Europe, identity, Turkey
Onderzoek naar opvattingen over de Europese ruimte kan belangrijke culturele veranderingen zichtbaar maken. Indien op de geografische ruimte ‘Europa’ cognitive ruimtes worden geprojecteerd, ontstaat een imaginaire kaart van het denken over Europa. Centraal in dit artikel staan Nederlandstalige recensietijdschriften uit de periode 1700-1830. Het concept ‘Europa’ was hierin prominent aanwezig. Aan de hand van berichtgeving in deze periodieken kunnen veranderende ideeën over Europa in kaart worden gebracht. De auteurs realiseerden zich dat ze zich in een Europese context bewogen, reflecteerden hierop en namen actief deel aan de vormgeving hiervan. Welke concrete invulling gaven zij nu aan ‘Europa’? Welke gemeenschappelijke kenmerken had | |
[pagina 125]
| |
dit werelddeel? Waar lagen zijn grenzen, waar het centrum en waar de periferie? Hoe construeerden tijdschriften een gemeenschappelijke Europese identiteit en hoe verhield deze zich tot andere culturen? De tijdschriften geven inzicht in opvattingen over en het functioneren van Europa, in de periode voordat door het opkomende nationalisme de culturele grenzen werden gesloten. Wellicht kunnen hieruit historische verklaringen worden getrokken voor zowel het huidige functioneren van Europa, als ook voor de diepgaande problemen met betrekking tot de (her)definiëring van de Europese identiteit. | |
Van internationaal naar nationaalIn de tweede helft van de zeventiende eeuw ontstonden Franstalige, in Nederland door Hugenoten uitgegeven tijdschriften, de zogenaamde journaux de Hollande.Ga naar voetnoot1 Periodieken als de Nouvelles de la République des Lettres van Pierre Bayle (1647-1706) brachten nieuws uit de republiek der letteren voor een geleerd en internationaal publiek. Pas rond 1750 ontstond de tendens om zich op een deelgebied van de cultuur te specialiseren. In 1754 schreef de pas opgerichte Bibliothèque des Sciences et des Beaux Arts in haar voorwoord: La République des Lettres est un pays qui a ses révolutions comme tous les autres. Quelque fois on y est dans l'abondance, d'autres fois on s'y voit à la veille de manquer ou de l'agréable, ou du nécessaire. Il n'y a pas long-tems qu'on se plaignoit de la multitude des Journaux. Actuellement réduits à trois ou quatre, d'Allemagne, dont l'un n'est consacré qu'à la Littérature Britannique, l'autre à celle d'Allemagne & le troisième qu'à rendre plus communs les Journaux de Paris, seule la Bibliothèque Impartiale peut être regardée comme une production des Gens de Lettres de ces Provinces.Ga naar voetnoot2 De tijdschriften waar hier naar verwezen wordt zijn het Journal Britannique, de Bibliothèque Germanique, het Journal Etranger en het in Leiden door Elie Luzac uitgegeven tijdschrift Bibliothèque Impartiale, dat als enige over de Republiek berichtte. De uitgever van de Bibliothèque des Sciences et des Beaux Arts dacht dat er een markt was voor nog een Franstalig tijdschrift. Parallel aan de zoektocht van de journaux de Hollande naar een nieuw publiek werden er rond 1750 Nederlandstalige periodieken opgericht die zich op een nationale tijdschriftenmarkt richtten en de vaderlandse lezer aan zich trachtten te binden.Ga naar voetnoot3 Waren periodieken als de 1710 opgerichte Republijk der Geleerden, of kort Begrip van Europa's Letternieuws of de Boekzaal der Geleerde Wereld, die in 1715 een doorstart maakte, nog naar voorbeelden uit de republiek der letteren gemodelleerd en trachtten ze Nederlandstalige stemmen in de geleerde wereld te zijn, recensietijdschriften probeerden vanaf het | |
[pagina 126]
| |
midden van de achttiende eeuw een nieuw evenwicht te vinden tussen nationaal karakter en internationaliteit. De grenzeloze culturele ruimte in tijdschriften rond 1700 maakte vijftig jaar later plaats voor een ruimte met interne Europese grenzen. | |
Andere landen als maatstafSterker dan in de eerste helft van de zeventiende eeuw kwam nu de nadruk te liggen op de vraag hoe internationale berichtgeving ingezet kon worden voor een nationaal doel, namelijk het beschaven van de eigen natie.Ga naar voetnoot4 Tegelijkertijd trachtten periodieken een niet meer in de eerste plaats geleerd publiek aan zich te binden, maar werden ook ‘mingeoefenden’, d.w.z. personen die geen universitaire opleiding hadden genoten, als potentieel publiek beschouwd.Ga naar voetnoot5 Dat een nationale communicatiegemeenschap in de tweede helft van de achttiende eeuw de republiek der letteren afloste, en deze transformeerde tot een gemeenschap van burgers die met elkaar communiceerden met het doel de Verlichting in een nationale context te bevorderen, betekent dus niet dat de Europese ruimte uit de tijdschriften verdween.Ga naar voetnoot6 Zo schreef de Schouwburg van in- en uitlandsche Letter- en Huishoudkunde in 1805 in het prospectus dat het ‘niet slechts Recensiën van boeken die in ons land het licht zien’ zou bespreken, maar ook ‘Beoordeelingen en bekendmakende opgaven van in vreemde talen uitkomende werken, die van genoegzaam belang gerekend worden, om ‘er onze landgenooten den hoofdzakelijken inhoud van mede te deelen [...].’Ga naar voetnoot7 ‘Europa’ werd meer dan voorheen een referentiekader waaraan nationale progressie kon worden afgemeten. Belangrijk punt van aandacht werd nu hoe goed Nederland mee kon komen in de vaart der volkeren. De nadruk kwam te liggen op een concurrerende houding ten opzichte van andere landen en op de vraag wat men van elkaar kon leren. Zo gaf de Nederlandsche Bibliotheek in 1774 in haar voorwoord de volgende reden om het tijdschrift op te richten: De Italiaanen, de Franschen, de Engelschen, de Duitschers, hebben dit voordeel van verscheidenheid, en waarom zouden wij die alles navolgen, ook hierin hunne voetstappen niet betreeden. Terwijl ondertusschen niemand hier aan voldeed, hebben wij ons vereenigd, om dit naar vermogen dit ten uitvoer te brengen [...].Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 127]
| |
Ten tijde van de oprichting van de Nederlandsche Bibliotheek was er slechts één ander recensietijdschrift op de markt, de Vaderlandsche Letteroefeningen, terwijl omringende landen reeds een diverser aanbod kenden. Dat zette de oprichters van het blad ertoe aan een nieuwe periodiek de wereld in te sturen. Hoe Europa kon bijdragen aan de bevordering van de nationale wetenschap, kan goed worden getoond aan de hand van het tijdschrift De recensent, of bydragen tot de letterkundige geschiedenis van onzen tyd. Dit blad, dat tussen 1787 en 1793 verscheen, was kwalitatief het meest hoogstaande recensietijdschrift dat in Nederland in de achttiende eeuw kende. Het wilde op een voor ons land tot dan toe ongekende toon middels recensies het beschavingsniveau verbeteren: wanneer men de ‘verschillende takken der wetenschappen en geleerdheid’ bekijkt, is er, zo stelt de redacteur, nauwelijks één waarin de Nederlanders uitblinken. Ze zijn tevreden met het vertalen van werken van buitenlandse geleerden, zonder zelf iets noemenswaardig te presteren: Dit gemeenebest [...] schijnt thands niet min van zijnen ouden roem en luister verlooren te hebben, dan het beschaafde Rome, niet lang na den val en overstrooming der woeste volkeren van het noorden. - Zij, die, welëer, omliggende volkeren tot zig lokten, om in alle weetenschappen onderwezen te worden; de herstellers der puinhoopen van Athene en van Latinum; de leermeesters van geheel Europa, zijn thands naauwelijks meer bekend bij hunne tijdgenooten [...] In de daad, wanneer men de verschillende takken der wetenschappen en geleerdheid nagaat, is er naauwelijks eene, welker tegenwoordige beoeffening den Nederlanders kan verheffen boven, of zelfs volkoomen gelijk stellen met, andere volkeren. Men houdt zig thands te vreede met bloote vertaalingen der werken van buitenlansche geleerden, zonder [...] de reeds gedaane ontdekkingen van anderen, door de vrugten van zijn eigen onderzoek en naspooring, te vermeerderen, of te verbeeteren.Ga naar voetnoot9 Nederland heeft zijn positie als gidsland in Europa verloren, aldus de Recensent, en kan internationaal nauwelijks meer meekomen. ‘Europa’ dient in het citaat als maatstaf waartegen de eigen nationale prestaties worden afgezet. Met oprichting van het blad willen de uitgevers beter aansluiten bij internationale ontwikkelingen. In feite viel rond 1750 de supranationale Europese ruimte uiteen in nationale compartimenten, die echter niet hermetisch van elkaar afgesloten waren, maar in een dynamische verbinding stonden. Culturele bemiddeling en uitwisseling tussen landen werden hierdoor steeds belangrijker. Wanneer we naar de vertalingen kijken die in de tijdschriften werden besproken en naar internationale debatten waaraan werd gerefereerd, manifesteert zich hierin terdege zoiets als ‘Europa’ in culturele zin. Het idee van een op een gemeenschappelijke cultuur gebaseerd Europa ging dus niet verloren ten koste van de natiestaat, maar de manier waarop naar Europa werd gekeken veranderde wel degelijk. Zo ontstonden in de tweede helft van de achttiende eeuw in heel Europa nationale literaturen, die echter onlosmakelijk met de uitwisseling van ideeën en | |
[pagina 128]
| |
cultuurtransfer verbonden zijn. In die zin kan er nog steeds van een Europese literatuur gesproken worden.Ga naar voetnoot10 | |
Beschaven!De onderzochte tijdschriften vallen onder de noemer ‘algemeen-cultureel’.Ga naar voetnoot11 Hun bloei-periode viel in het laatste kwart van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw en zij losten het genre van de spectator - waarin een fictieve verteller observaties over de samenleving maakte - af. Vaak kende dit soort periodieken een tweedeling in recensies en mengelwerk. In recensies werden naast Nederlandse werken ook vertalingen van Duitse, Engelse en Franse boeken besproken. In het mengelwerk werden verschillende soorten teksten geplaatst: stukken uit al dan niet fictieve brieven, verhandelingen, gedichten, reisbeschrijvingen etc., van Nederlandse makelij, maar vaak werden ook buitenlandse teksten in vertaling afgedrukt, waarbij overigens niet altijd werd vermeld dat er van een vertaling sprake was. Thematisch beperkten deze periodieken zich tot dat wat in de achttiende eeuw tot de letteren werd gerekend: zo werden theologie, filosofie, fictie, biografieën, reisbeschrijvingen, taalkunde, geografie, pedagogiek, psychologie, esthetica, didactiek, geschiedenis en staatskunde, en geneeskunde besproken. Over het politieke bedrijf van de dag werd nooit bericht. In het mengelwerk werd door de redacteur van het tijdschrift een tekstcorpus uit binnen- en buitenlands materiaal samengesteld om aan de lezer te tonen wat belangrijk was. Je zou kunnen zeggen dat hem in het mengelwerk een overzicht werd aangeboden met betrekking tot de stand van de beschaving in Europa. De recensies hadden een actievere beschavende functie. Aan de hand van het tijdschrift de Recensent, ook der Recensenten dat tussen 1806 en 1850 verscheen en dat naast de Vaderlandsche Letter-oefeningen een van de belangrijkere algemeen-culturele tijdschriften was, kan dit bij uitstek worden aangetoond. Via de Recensent, ook der Recensenten moest de Kantiaanse Verlichting in Nederland onder het leespubliek worden verspreid. Om de mens uit zijn onmondigheid te bevrijden, richtte het zelfs een uit Duitse tijdschriften overgenomen rubriek in, de ‘antikritiek’ waarin lezers, schrijvers en uitgevers mochten reageren op een recensie waar ze het niet mee eens waren, mits dit op een zakelijke en objectieve manier gebeurde. Zelf was het blad van mening dat de recensiecultuur in Nederland qua effectiviteit achterbleef bij die in Engeland en Duitsland. Nederlandse tijdschriften zoals de Vaderlandsche letteroefeningen waren in de ogen van de Recensent, ook der Recensenten niet vrijmoedig genoeg in het beoordelen van de besproken werken; zij gaven veelal slechts samenvattingen en lieten het achterste van hun tong niet zien. Daardoor waren ze geen geschikt instrument om een onderscheid tussen goede en slechte werken te maken en | |
[pagina 129]
| |
beschaving en goede smaak in de Nederlandse samenleving te bevorderen. In de Verlichting gold de recensie niet als medium par excellence om een subjectieve mening te ventileren, maar werd ze gezien als hulpmiddel bij het zoeken naar waarheid. De impliciete veronderstelling was dat er in principe maar één juist oordeel over een wetenschappelijke studie, een gedichtenbundel of theaterstuk bestond en dat de uitwisseling van gedachten ertoe bijdroeg om die in een collectief proces van oordeelsvinding te formuleren. Het recenseren werd kortom ondergeschikt gemaakt aan het utiliteits-principe - aan het idee dat het algemeen nut, en daarmee het geluk en het welzijn van een zo groot mogelijke groep mensen, moet worden bevorderd.Ga naar voetnoot12 Nederlandstalige tijdschriften namen slechts voor het beschaven van een klein deel van de Europese ruimte verantwoordelijkheid. Over het algemeen werd veel aandacht geschonken aan Duitsland, Engeland en Frankrijk en veel minder aan Scandinavië, Spanje, Polen en Rusland. Daarnaast was er veel belangstelling voor het antieke Rome en Griekenland, waarbij de verhouding Nederlands-buitenlands gemiddeld op 60/40 ligt. Een jaargang heeft over het algemeen zo'n 1000 pagina's. Uitspraken over Europa nemen een ondergeschikte plaats in, maar door de lange levensduur van tijdschriften als de Vaderlandsche Letteroefeningen (1761-1876) en de Recensent, ook der Recensenten (1806-1850) kunnen veranderingen in de omgang met het concept ‘Europa’ worden onderzocht. Een Verlichting, die in haar uiterste consequentie niet slechts Nederlands, maar tegelijkertijd ook Europees was, rijst op uit deze tijdschriften.Ga naar voetnoot13 | |
Gemeenschappelijke identiteit en afgrenzingEen recensent van de Vaderlandsche Bibliotheek constateerde in 1804 in een recensie van De dode neef, blijspel in één bedrijf van de immens populaire Duitse toneelschrijver August von Kotzebue dat Europa een gemeenschappelijke smaak op het gebied van literatuur bezitGa naar voetnoot14: Onder de groote menigte van toneelarbeid, waarmede de vernuftige Von Kotzebue Europa overdekt, en in welken allen men doorgaands 's mans kunde van den algemeenen volkssmaak ziet doorstralen, kan ook dit blijspel, als levendig en vermaaklijk aangeprezen worden [...].Ga naar voetnoot15 Die gemeenschappelijke Europese smaak kon overigens ook als ook als gedeelde wansmaak worden geïnterpreteerd. Zo schreef de Recensent, ook der Recensenten in 1815 naar aanleiding van een roman van de Duitse schrijver August Lafontaine: Inzonderheid zijn het de Hoogduitsche, en onder die de Lafontainsche in de eerste plaats, welke te dezen opzigte een fijn vergift van sentimenteelheid en overdreven gevoel in de jeugdige aderen | |
[pagina 130]
| |
storten, hetwelk dezelve even verderfelijk, zo niet nog verderfelijker, werken doet, dan voor-henen de dierlijke wellustige Fransche Romans op Europa gewerkt hebben.Ga naar voetnoot16 Hoewel reeds aan het einde van de achttiende eeuw kritische stemmen over het Duitse toneel te horen waren, werden Nederlandse recensenten naarmate de negentiende eeuw vorderde steeds negatiever ten aanzien van de immense hoeveelheid vertalingen van buitenlandse literaire producties, omdat ze zagen dat de instroom daarvan het ontstaan van origineel Nederlandse werken niet aanmoedigde, maar juist tegenhield.Ga naar voetnoot17 Al naar gelang een auteur de ontwikkelingen in Europa wilde prijzen of juist bekritiseren, werd er in de tijdschriften een positief of negatief beeld van de Ander geconstrueerd. In een uit het Engels vertaalde verhandeling in het mengelwerk van de Vaderlandsche Letteroefeningen uit 1783 wordt op het karakter van Europa gereflecteerd. Dat werelddeel kenmerkt zich volgens de schrijver door een gematigd klimaat en een gemeenschappelijke cultuur. De Europeanen overtreffen alle andere volkeren als het gaat om verworvenheden op het gebied van wetenschap, kunst, wetgeving en andere zaken die de verbetering van de maatschappij tot doel hebben, hebben een zelfde staatkundige structuur, een hang naar vrijheid en onafhankelijkheid, dezelfde zeden, voorliefde voor handel en rechtstatelijkheid en dezelfde godsdienst. Voor de afgrenzing van Europa van Azië beroept de schrijver zich op Montesquieu, want deze heeft reeds opgemerkt dat ‘Asia, altoos gemakklyk overwonnen en in slaaverny gebragt, uit hoofde van de groote vlakten [...] steeds uit groote ryken bestondt; terwyl Europa, uit zichzelve verscheide koninkryken, van gemaatigde grootte, vormende, tot hier toe, niet gehengde.’Ga naar voetnoot18 De natuurlijke indeling van de geografische ruimte en de staatkunde worden hier als onders-cheidingscriteria gebruikt om Europa van andere werelddelen af te grenzen. Daaruit kunnen weer allerlei zaken worden afgeleid die de vermeende cultuurverschillen tussen Oost en West verklaren: De onderscheide Wetten en Staatkundige Instellingen, welke daar plaats hebben, worden niet, gelyk die van het Oosten, beschaamend vernederd, door verregaande afwykingen van de groote Wetten der Natuur en Billykheid. Hier heeft men alle mogelyke wyzigingen van Staatsbestuur gelukkig ingevoerd, en ééne geest van gemaatigdheid is, in meerder of minder maate, de ziel en heerschende character-trek van 't geheel.Ga naar voetnoot19 Kortom Europa is, zo vat de schrijver van het stuk het zelf samen, een ‘groot en sterk lichaam’, dat door ‘Godsdienst, Koophandel, Weetenschap, Kunsten en Staatkunde’ | |
[pagina 131]
| |
superieur is aan andere werelddelen. Er werd door de Letteroefeningen een gemeenschappelijk Europees zelfbeeld tegenover een niet-Europees Fremdbild geconstrueerd, waarbij geografische gegevens als ‘harde feiten’ werden ingezet bij de verklaring van culturele en staatkundige verschillen.Ga naar voetnoot20 De christelijke godsdienst speelde een centrale rol in de constructie van een Europese identiteit: Schoon de Mohamedaansche Godsdienst, in de Landen den Grooten Heer onderworpen, de Godsdienst zy met het gezag der wereldlyke magt bekleed; schoon, in eenige streeken van Lapland, het Heidendom nog plaats vinde: schoon de Jooden, in alle oorden van Europa, zweven, mag de Christelyke Godsdienst de heerschende Godsdienst van dit Werelddeel heeten.Ga naar voetnoot21 Godsdienst fungeert hier als principe om bepaalde elementen in of uit de Europese ruimte te sluiten: ofschoon dus delen van Europa tot het Ottomaanse rijk behoren, polytheïsme en Jodendom in Europa voorkomen, is het christendom de enige godsdienst die eigen is aan Europa. De Vaderlandsche Letteroefeningen behoren tot de vertegenwoordigers van de zogenaamde ‘christelijke Verlichting’: zij vinden dat voor andere godsdiensten dan het christendom eigenlijk geen plaats is.Ga naar voetnoot22 Ook in een ander uit het Duits vertaald stuk in 1783 in de Vaderlandsche Letter-oefeningen, getiteld ‘Tegenwoordige gesteldheid van Europa’, wordt gereflecteerd op de Verlichting in Europa: de godsdienst is in de laatste vijftig jaar zeer verbeterd - dat wil zeggen dat de orthodoxie op zijn retour is - waardoor er in heel Europa verdraagzaamheid is ontstaan. De scherpe dogmatische scheidingen tussen de verschillende christelijke gezindten zijn weggevallen en ze zijn juridisch aan elkaar gelijkgesteld.Ga naar voetnoot23 Er zijn echter ook negatieve zaken in Europa te constateren. Zo is de rechtsgeleerdheid de wetenschap die van alle het minst verbeterd is: Portugal, Spanje, Zweden, Denemarken, Rusland, Pruisen, Oostenrijk, zelfs de TartarenGa naar voetnoot24 en de Turken, hebben hunne eigene, voor hun passende wetten. Maar het vernuftige Frankryk, het verlichte Engeland, de vrye Vereenigde Nederlanders, de Duitsche Staaten en een gedeelte van Polen, laaten regt en onregt [...] beslissen volgens vreemde Wetten, die in eene vreemde taal opgesteld, en daarenboven dubbelzinnig zyn [...].Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 132]
| |
De auteur van de tekst houdt hier dus een pleidooi voor de hervorming en nationalisering van het Romeinse recht. De centrale boodschap is duidelijk: zelfs aan de uiterste randen van Europa en in de barbarij wordt het recht gemoderniseerd, maar in het geografische hart, in Duitsland, Engeland, Frankrijk en Nederland, blijft men achter. Zelfs dáár zij ze minder achterlijk dan bij ons, lijkt de auteur te willen zeggen. Het positieve beeld van de Europese periferie en de barbarij dient hier eigenlijk alleen om tot hervormingen aan te sporen. | |
De TurkenIn de Letteroefeningen wordt Turkije regelmatig als tegenpool van Europa voorgesteld, bijvoorbeeld in een artikel uit 1788: Van hier die soort van gevoelloosheid, waarin men by wylen het Turksche Volk gedompeld ziet, die onderwerping, met welke het, zonder zich des veel te bekreunen, jammerlyke gebeurtenissen, byzondere toevallen, en Volks onheilen, verdraagt. Alles toeschryvende aan den oppermagtigen Wil des Eeuwig levenden, aan eene hemelsche en onzigtbaare Hand [...] verwaarloozen zy de redmiddelen, welke Rede en Voorzigtigheid aanbieden. Dit veelvermogend begrip bindt de handen des Staatsbestuurs, ten aanziene van maatregelen, die het gezond Verstand, en het voorbeeld van andere Staaten, om de zo veelvuldige verwoestingen van Brand, van Pestziekten, en dergelyke, te ontwyken of te voorkomen.Ga naar voetnoot26 De Turken zijn volgens deze tekst bijgelovig, onbeschaafd, passief in omgang met hun heersers, weinig empathisch en star in hun opvattingen, zodat ze niet in staat zijn vooruitgang te boeken. Met name de islam krijgt daarvan de schuld.Ga naar voetnoot27 In een positieve recensie van een uit het Engels vertaald reisverslag in de Letteroefeningen van 1797 geeft de schrijver een karakterbeschrijving van de Turken.Ga naar voetnoot28 Volgens auteur Thomas Watkins is er geen ‘Natie [...], welker zeden zo barbaarsch zyn, als die der Turken’. Dit komt door de godsdienst die hen verhindert om af te wijken van oude gewoontes en gebruiken en die der Christenen te omarmen. Nadat de Turken de Grieken hadden overwonnen, namen zij niet hun beschaving over, ‘zo dat de turken nog even ruuw en ongeletterd zyn als in de | |
[pagina 133]
| |
dagen van Othman’.Ga naar voetnoot29 Over het hedendaagse Griekenland is Watkins echter ook niet te spreken. Hij beziet Athene met een mengeling van ‘toegenegenheid’ en ‘droefheid’. Enerzijds ligt hier de ‘bakermat der Letterkunde en beschaafdheid’; anderzijds is de stad tegenwoordig in ‘barbaarschheid en ellende gedompeld’. Wat was namelijk het geval? Griekenland behoorde tot het Ottomaanse rijk, om welke reden het met het land bergaf was gegaan.Ga naar voetnoot30 De dichotomie in de beeldvorming tussen Europa en Turkije wordt vergroot ten tijde van de Griekse onafhankelijkheidsstrijd in de jaren twintig van de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot31 In die jaren valt er in de Letteroefeningen een versterkte belangstelling voor de Turken en de Grieks-Turkse verhoudingen waar te nemen: De worstelstrijd der Grieken tegen hunne overheerschers blijft, hoe men over denzelven ook denken moge, ook voor ons Nederlanders zeer belangrijk. Aan den eenen kant zien wij een volk, dat, geheel vreemd van het overige Europa in zeden en wijze van Godsvereering, zich van eene der bekoorlijkste streken van dat werelddeel heeft meester gemaakt [...]. Aan de andere zijde staat het geringe overschot van een, meer door eigene verdeeldheid, dan door het geweld hunner vijanden, gevallen volk, dat onder geheel vreemde wetten en gewoonten heeft moeten bukken, en thans het juk van hunne overheerschers tracht af te schudden; terwijl de groote natiën van Europa zich voor hetzelve schijnen in de bres te stellen, Russische legers, zoo wel in Azië als in Europa, bereids op den Turkschen bodem aanmerkelijke vorderingen hebben gemaakt, en eene Fransche legerafdeeling in Morea geland is, om de Egyptische krijgsmagt van daar te verdrijven.Ga naar voetnoot32 Griekenland behoorde niet zo zeer tot Europa vanwege zijn huidige toestand, maar vanwege zijn glorieuze verleden. De Griekse onafhankelijkheidsstrijd kan op veel steun in Nederland rekenen, omdat men dat land als bakermat van de Europese beschaving voor Europa terug wil winnen. Niet alleen geografisch hoort Griekenland bij Europa, maar - uit een historisch oogpunt bekeken - ook cultureel. Opvallend is dat in de onderzochte tijdschriften een verlicht en tolerant beeld van de Turken ontbreekt. Klaarblijkelijk droeg het negatieve Turkenbeeld in Nederlandse recensietijdschriften er toe bij om zichzelf als tolerant te presenteren door zich af te grenzen van de ‘Ander’.Ga naar voetnoot33 Het debat over de tolerantie was vooral naar binnen gericht: in Nederland en in Europa breidde de tole- | |
[pagina 134]
| |
rantie zich uit, terwijl dat wat men niet wilde zijn op de Turken werd geprojecteerd. Eigenlijk is het debat over de Turken in Nederlandstalige recensietijdschriften vooral een debat over de eigen identiteit. | |
NawoordDe tijdschriften die zijn uitgekozen, behoren tot de belangrijkste in de lange achttiende eeuw. De Vaderlandsche Letteroefeningen was het meest gelezen algemeen-culturele tijdschrift in het tijdvak rond 1800. Ook de Nederlandsche/Vaderlandsche Bibliotheek en de Recensent, ook der Recensenten waren populair bij een breed publiek, terwijl het slechts vier nummers verschijnende Recensent, of bydragen tot de letterkundige geschiedenis van onzen tyd door zijn polemische toon slechts in kleine intellectuele kring furore maakte en dertien jaar later in afgezwakte vorm een doorstart maakte in de Recensent, ook der Recensenten. Aan de hand van deze tijdschriften is een corpus samengesteld met teksten over Europa, aangezien deze door hun looptijd en geliefdheid deze tijdschriften een goed overzicht bieden over ontwikkelingen in het denken over Europa en de Europese ruimte. Daarnaast is geput uit de voorwoorden van de journaux de Hollande en gekeken naar de manier waarop deze tijdschriften zich in de republiek der letteren en de bredere Europese context positioneren. Ze bieden een achtergrondfolie waartegen deze ontwikkelingen in de tweede helft van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw kunnen worden verklaard. Rond 1700 bewogen tijdschriften zich in een Europese ruimte die nagenoeg zonder grenzen was. In de internationale republiek der letteren werd bericht over geleerd nieuws dat in de eerste plaats als Europees werd beschouwd en dat bedoeld was voor een geleerd publiek. In de tweede helft van de achttiende eeuw komt in het Verlichtingstijdschrift de nadruk op de nationale gemeenschap in haar internationale Europese context te liggen. De Europese ruimte werd nu opgesplitst in kleinere taalgebieden. Tijdschriften schakelden over van het Latijn of Frans naar de landstaal. Ze schreven niet meer exclusief voor een geleerd publiek, maar trachtten grotere groepen in de samenleving te bereiken. Niet alleen fungeerden verlichte recensietijdschriften als spiegel van een (imaginaire) Europese culturele ruimte, maar ze droegen zelf ook bij aan de constructie van een dergelijke ruimte door publicaties uit andere landen te bespreken en deze te beoordelen op hun waarde voor de nationale cultuur. Dat deel van Europa waar de Verlichting had postgevat, werd door de tijdschriften als beschaafd beoordeeld. Europa werd niet alleen als een geografisch werelddeel beschouwd, maar ook als een culturele entiteit: het had een gemeenschappelijke cultuur, dat wil zeggen een gemeenschappelijke geschiedenis, godsdienst, zeden, smaak, vrijheidsliefde, gematigdheid etc. Dit continent werd in de tijdschriften duidelijk afgegrensd van Turkije, waarbij gebruikt werd gemaakt van de tegenstelling beschaafd versus onbeschaafd. De voornaamste oorzaak van de Turkse barbarij was volgens de tijdschriften de islam. In de Europese representatie van de ‘Ander’ is geen sprake van een oprechte uiteenzetting met de islam of met het Turkse volk, die in de onderzochte tijdschriften | |
[pagina 135]
| |
slechts als tegenbeeld van de eigen beschaving dienen.Ga naar voetnoot34 Tolerantie werd in de Europese realiteit in de eerste plaats religieus (tolerantie tegenover andere christelijke denominaties en Joden) en in veel mindere mate cultureel gedefinieerd. Ze kan als praktische oplossing worden beschouwd voor de problemen die bestonden in een samenleving die gekenmerkt werd door religieuze heterogeniteit. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen enkele vragen voor toekomstig onderzoek worden geformuleerd. Welke ideeën over de Europese ruimte worden in andere media, zoals pamfletten en bv. politieke tijdschriften gevonden en wijken deze af van die in de hier onderzochte tijdschriften? Wat verandert er in tijdschriften (bv. De Gids) in het denken over de Europese ruimte in de tweede helft van de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw? Welke andere stereotiepe afgrenzingen, afgezien die van de Turken, worden in de onderzochte tijdschriften gevonden en hoe verhouden deze zich tot de Europese ruimte? Hoe werkt beeldvorming over Turken en de islam in de vroegmoderne media door tot in de eenentwintigste eeuw? Hoe vindt de huidige Europese ruimte haar weerslag in kranten en tijdschriften en hoe verhoudt zich deze tot die in de vroegmoderne tijd? Een antwoord op deze vragen draagt bij aan een beter begrip van de verschuivingen die in de Nederlandse zelfwaarneming hebben plaatsgevonden en de manier waarop deze zicht verhoudt tot de Europese ruimte. •> VIKTORIA FRANKE promoveerde in 2009 op een onderzoek naar Duitse theologie en filosofie in Nederlandse recensietijdschriften tussen 1774 en 1837 en is werkzaam aan het Interdisziplinäres Centrum für Pietismusforschung in Halle. |
|