Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2009 (nrs 25-26)
(2009)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Boven ruimte, boven tijd. Het begrip ‘Groot-Nederland’ in twee tijdschriften uit de Eerste Wereldoorlog
| |
[pagina 22]
| |
heen. Dat idee is een niet eens zo heel verre echo van wat August Vermeylen tegen de eeuwwisseling in zijn zeer invloedrijke tekst ‘Vlaamsche en Europeesche beweging’ had geschreven: ‘[O]m iets te zijn moeten wij Vlamingen zijn. - Wij willen Vlamingen zijn, om Europeërs te worden.’Ga naar eind2. Tegelijk is de sneer naar het ‘cosmopolitisch individualisme dezer tijden’ misschien vooral een schimpscheut naar Vermeylen, de man die met zijn intellectuele flamingantisme van belang was geweest voor latere generaties Vlaams-nationalisten, maar van wiens gedachtegoed tijdens de Eerste Wereldoorlog meer en meer afstand wordt genomen.Ga naar eind3. In de openingswoorden van Dietsche Stemmen tekent zich zo een discussie af die vanaf 1915 met volle kracht in Vlaanderen begint te woeden: die tussen de ‘passivistische’, vaak oudere generatie flaminganten als Vermeylen en die tussen de jongere ‘activisten’, die zich bij bladen als Dietsche Stemmen hebben aangesloten. Dietsche Stemmen neemt inderdaad deel aan het Vlaamse publieke debat tijdens de Eerste Wereldoorlog en wordt door jonge flaminganten met enthousiasme ontvangen. Maar het is tegelijk een blad dat zich op de Nederlandse en op de Zuid-Afrikaanse markt richt. Het wordt gemaakt in Utrecht door een gemengd Nederlandse, Vlaamse en Afrikaanse redactie en komt expliciet op voor de hele ‘Nederlandsche Stam’. ‘Nederlandsch’ moet hier als een synoniem worden gelezen van het ‘Dietsch’ uit de titel van het blad. Er wordt een zogenaamde Groot-Nederlandse agenda gevoerd, wat betekent dat Dietsche Stemmen zich toelegt op de culturele of zelfs politieke toenadering tussen de verschillende gebieden waar Nederlands wordt gesproken. Dat het Afrikaans niet gelijk te stellen was met het Nederlands, daar deed men niet al te moeilijk over; ook de zogenaamde Boeren, de blanke Afrikaanssprekende bevolking in Zuid-Afrika, werden als een loot aan de Nederlandse stam gezien. In dit artikel zal ik, nadat ik Dietsche Stemmen en zijn tweelingblad De Toorts wat verder heb geïntroduceerd en hun Groot-Nederlandse sympathieën heb toegelicht, laten zien hoe we ons de inmenging van de Dietse tijdschriften in het publieke debat moeten voorstellen. Ik wil me daarbij vooral richten op de productie en reproductie van beelden die samenhangen met zuiverheid en degeneratie - zowat een collectieve obsessie van veel Europese landen in deze periode.Ga naar eind4. | |
[pagina 23]
| |
Politiek (maar niet heus)Dietsche Stemmen en De Toorts spelen een rol in de ontwikkeling van het denken over nationaliteit. Ze doen dat echter opmerkelijk genoeg niet in de eerste plaats in Nederland, maar vooral in Vlaanderen. Daar escaleert de spanning tussen een behoudende, vaak oudere generatie en een militante jonge generatie mede onder invloed van deze tijdschriften. Het is, gezien de neutraliteit van Nederland en de denkbeelden van een aantal belangrijke intellectuelen, niet vreemd dat zich juist hier twee Groot-Nederlandse tijdschriften met duidelijke Vlaamse sympathieën vestigen. Bij de duizenden Vlamingen die in de eerste oorlogsmaanden naar het neutrale Nederland vluchten, zijn ook intellectuelen die gedurende een groot deel van de oorlog blijven. Vooraanstaande Vlamingen als René de Clercq en Antoon Jacob en minder bekende figuren als Edgar Rietjens worden redactieleden van nieuw opgerichte kranten en tijdschriften. Dat De Toorts en Dietsche Stemmen allebei hun redactieadres in Utrecht hebben, heeft te maken met een figuur die een belangrijke inhoudelijke en financiële rol in beide tijdschriften speelt: Anton van Vessem (1887-1966). Hij is advocaat te Utrecht en heeft veel sympathie voor de Vlaamse zaak. De panden aan de Oudegracht en Achter Sint Pieter die Van Vessem in deze periode bewoont, worden als redactieadres gebruikt. Een andere Nederlander die belangrijk is voor het bestaan van de twee tijdschriften, vooral voor Dietsche Stemmen, is de radicale Frederik Carel Gerretson (1884-1958). Hij is tegenwoordig nog vooral bekend als dichter (onder het pseudoniem Geerten Gossaert schreef hij zijn enige bundel Experimenten (1911), die veel vermeerderde drukken zou beleven), maar is in zijn leven ook politiek en wetenschappelijk actief. Voordat hij tot hoogleraar geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht worden benoemd, werkt hij voor de Duitse regering. Gerretson stoomt in de Eerste Wereldoorlog de Nederlanders en Vlamingen klaar voor een grotere toenadering tot Duitsland door activistische initiatieven te steunen. Een pan-Germanië staat Gerretson wellicht niet direct voor ogen, maar in ieder geval streeft hij door zijn felle anti-Belgische aanpak de instorting van de Belgische staat na.Ga naar eind5. Een belangrijk middel dat hem daartoe ter beschikking staat is de gedrukte pers. Eerst koopt Gerretson de Amsterdamse exil-krant De Vlaamsche Stem (1915-1916) op. Al enige tijd vindt een grote groep uitgeweken Vlamin- | |
[pagina 24]
| |
gen daarin een podium. Na Gerretsons overname gaat de krant een vrij felle anti-Belgische koers varen, die tot verzet bij de zittende redactie leidt. Nadat Gerretson De Vlaamsche Stem moet laten vallen, is hij een van de oprichters van Dietsche Stemmen (1915-1918). Dit tijdschrift wordt gepresenteerd als maandblad, hoewel het onregelmatig verschijnt, en heeft een nogal academisch karakter. De essays die erin verschijnen zijn lijvig en worden door Uitgeverij Dietsche Stemmen ook wel als pamfletten uitgegeven. Daarnaast zijn er uitvoerige ‘kronieken’ gevuld met nieuws en opinie en worden er nu en dan gedichten gepubliceerd. Een jaar na oprichting van Dietsche Stemmen heeft de redactie blijkbaar behoefte aan een regelmatiger verschijnend medium dat beter zou kunnen inspringen en reageren op de actualiteit. Met een vrijwel gelijke redactionele bezetting verschijnt daarom vanaf 1916 De Toorts. Dit blad verschijnt wekelijks, meestal op twaalf pagina's, en is een toegankelijker blad dat zich meer op de publieke opinie richt. Het bevat een mix van beknopte essays, vaak met een betogend karakter, maar ook nieuwsberichten, cartoons, boekbesprekingen, ingezonden brieven en berichten die uit andere tijdschriften worden overgenomen. Hoe moet de politieke Groot-Nederlandse oriëntering van de twee tijdschriften concreet worden voorgesteld? In ieder geval moet het onderscheid gemaakt worden tussen het Groot-Neerlandisme van een tijdschrift als Groor Nederland (1902-1944) en dat van Dietsche Stemmen en De Toorts. Het eerste tijdschrift is een uitvloeisel van een wederzijdse culturele interesse van Nederland en Vlaanderen. We kunnen het het beste vergelijken met de tegenwoordige Groot-Nederlandse oriëntering van de Taalunie of met het tijdschrift Ons erfdeel; instanties die weliswaar de culturele samenwerking binnen het taalgebied stimuleren, maar geen radicale politieke agenda voeren.Ga naar eind6. De politieke oriëntering van de Utrechtse Groot-Nederlandse bladen is anders, zo kan worden opgemaakt uit een ander fragment van de programmatische Dietsche Stemmen-tekst die ik in het begin al citeerde: Eene Stambeweging, die slechts Taalbeweging wenscht te zijn, maar terug huivert tevens eene economische en eene politieke richting te vertegenwoordigen, slaat zichzelve met blijvende onmacht, omdat zij weigert de natuurlijke consequentiën van hare doelstelling te aanvaarden. | |
[pagina 25]
| |
Maar het blad vervolgt even later dat dat niet betekent dat er naar een Groot-Nederlandse staat moet worden gestreefd: Eene Nederlandsche Politiek [...] brengt niet mede, om met ontkenning der historische werkelijkheid te streven naar eene vereniging van deze volkeren in één staatkundig verband, maar kan voor de gegeven Staatsverbanden eene zeer wezenlijke steviging hunner eigenaardige persoonlijkheid beduiden.Ga naar eind7. Dat die woorden wel degelijk ingrijpende consequenties kunnen hebben, wordt al snel duidelijk als de Groot-Nederlanders zich gaan bemoeien met de staatsinrichting van België. Het activisme, dat vanaf de Eerste Wereldoorlog strijdt voor de Vlaamse rechten binnen België en zich daarvoor in nauw verband stelt met de Duitse bezetter, wordt sterk beïnvloed door het Groot-Neerlandisme dat uit Nederland komt overwaaien. Met name René de Clercq, redactielid van allebei de tijdschriften en een van populairste dichters van de periode, groeit uit tot een legendarische figuur en een onvermoeibare aanjager van het activisme. Het Groot-Neerlandisme speelt dus een voorname rol in de ontwikkeling van het activisme; een rol die zich niet tot het niveau van het publieke debat beperkt, maar bijzonder concrete vormen aanneemt. Lode Wils doet het zelfs enigszins chargerend voorkomen alsof het flamingantisme zonder de Groot-Nederlandse inbreng nooit zou zijn geradicaliseerd.Ga naar eind8. In Dietsche Stemmen en De Toorts wordt echter steeds volgehouden dat het hen niet om een politieke eenwording van Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika te doen is. Nog afgezien van de praktische problemen - hoe zou Zuid-Afrika in het Dietse verband kunnen worden opgenomen zonder dat de schijn van een nieuwe kolonisatie gewekt zou worden, en hoe zouden de afzonderlijke regeringen bereid gevonden kunnen worden tot zo'n grote staatkundige omwenteling? - zijn vooral de Vlamingen nogal huiverig voor een politiek verbond met de noorderburen. Dat maakt de vraag naar de aantrekkingskracht van het Groot-Neerlandisme des te interessanter. Als het de auteurs van de twee Dietse tijdschriften nooit om politieke eenwording te doen is, wat zou dan de reden kunnen zijn dat ze zich tot het Groot-Neerlandisme aangetrokken voelen? | |
[pagina 26]
| |
Een vloed van vreemden volksaardOm de rol van het Groot-Neerlandisme in Vlaanderen en Nederland te begrijpen, is het belangrijk om eerst nader in te gaan op het Vlaamse activisme. Een essentieel aspect van de activistische (cultuur)politiek zoals die in de Eerste Wereldoorlog opkomt, is dat er een gevoel van naderende ondergang en catastrofe heerst. Daarin staan de activisten bepaald niet alleen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw is binnen heel Europa de overtuiging ontstaan dat de Europese cultuur in verval is geraakt. Het pessimisme dat de kop opsteekt heeft alles te maken met de vooruitgangsideologie die de negentiende eeuw kenmerkt: het streven naar en de angst voor het moderne zijn met elkaar verstrengeld. Tegelijk met de drang om te vernieuwen en moderniseren komt namelijk de gedachte op dat dat verlangen naar progressie en evolutie op den duur wel eens een tegengesteld effect zou kunnen hebben.Ga naar eind9. In de loop van de negentiende eeuw ontstaat een amalgaam van denkbeelden waarin biologische ideeën (een popularisering van Darwins evolutieleer en Spencers uitwerking in het begrip survival of the fittest), sociologie, criminologie, medische wetenschappen en cultuurwetenschappen samenkomen. Het kernbegrip voor veel negentiende-eeuwse wetenschappers en intellectuelen is degeneratie of tegengestelde evolutie. Zo vreest men dat effecten van de moderniteit tot de ontaarding van de arbeidersklasse zouden kunnen leiden: alcoholisme, prostitutie en groeiende armoede zouden de lagere klasse kunnen uitputten. Dat ook hele volkeren kunnen degenereren, wordt onder meer verondersteld door de beruchte racistisch-nationalistische denker De Gobineau (Essai sur l'inégalité des races humaines, 1853-1855). Een volk met bepaalde raskenmerken kan ontaarden door het contact met een ander volk. Het is voor het voortbestaan van een volk dan ook van het grootste belang om over een eigen soevereine staat te beschikken. Onder meer tot deze ideeën is de Vlaamse angst voor de ondergang te herleiden. De activisten zien het Vlaamse volk als een onderdeel van de Nederlandse stam, die weer deel uitmaakt van het Germaanse ras. In de geschiedenis zijn de Germanen in een doodsstrijd gewikkeld met de Latijnen, van wie onder meer de Walen en de Fransen representanten zijn. De Belgische staat, waarin de invloed van het Frans op Vlaanderen erg groot is, wordt als bijzonder verderfelijk gezien. Er vindt een sluipend verfransingsproces | |
[pagina 27]
| |
plaats, dat door veel activisten als een bewuste strategie van de Belgische regering wordt voorgesteld. Vlaanderen moet alle zeilen bijzetten om niet in de vloedgolf van de Franse cultuur onder te gaan. De vloedgolf is een van de metaforen die de auteurs van De Toorts graag gebruiken om de dreigende degeneratie van Vlaanderen en Nederland te beschrijven. Ook Nederland is in de fantasie van de Groot-Nederlanders namelijk niet veilig. Het wil zich als neutraal land misschien wel buiten de oorlogshandelingen houden, maar die positie brengt in werkelijkheid complexe situaties met zich mee. Zo moet Nederland in 1917 accepteren dat tientallen Nederlandse schepen die in de Verenigde Staten liggen aangemeerd, door dat land worden geconfisqueerd om als oorlogsvloot te dienen. In een aantal Toorts-artikelen wordt dit incident, opvallend genoeg, in de termen van degeneratie beschreven. Dit laat zien hoe flexibel het degeneratievertoog is. De roof wordt in artikelen gepresenteerd als een stap in een ontaardingsproces dat al jaren aan de gang is: ‘Sedert tientallen van jaren beukten de voorposten dezer niets-ontziende macht [de Entente] [...] op den van nature zoo sterken dam [“Vlaanderen”], dat hij goed- en kwaadschiks de hardste slagen weerstond tot grooter heil van Holland, dat aldus gespaard bleef voor directe inwerking.’Ga naar eind10. En ook tegen het einde van de oorlog is Nederland niet veilig voor de verbastering. België maakt vanaf 1918 aanspraak op Zeeuws-Vlaanderen en Limburg als genoegdoening voor de geleden oorlogsschade. Dit ‘Franco-Belgische’ annexionisme wordt gezien als een bedreiging voor de Nederlandsheid van Nederland. Het Dietse volk in Zeeuws-Vlaanderen en Limburg zou ernstig kunnen ontaarden wanneer het onder een Franssprekende regering zou komen te staan. In een artikel wordt geschreven: ‘Het volk dat zijn gebied op de zee veroverde, zou zelf levend bedolven worden onder een vloed van vreemden volksaard. Geen grooter ramp ware voor den Nederlandschen stam denkbaar!’Ga naar eind11. Naast de vloedgolf is ook het ongedierte een metafoor die in de Groot-Nederlandse bladen vaak gebruikt wordt om de angst voor degeneratie uit te drukken. Op een cartoon die op 18 augustus 1917 de omslag van De Toorts siert is een ridder te zien met de Vlaamse leeuw op zijn borst, die zich op de landkaart van West-Europa heeft gepositioneerd. Vanuit Parijs slaat een inktvis zijn tentakels uit in de richting van Vlaanderen en Nederland; het | |
[pagina 28]
| |
De Toorts, 18 augustus 1917.
| |
[pagina 29]
| |
dier beeldt de opkruipende verfransing uit. De Vlaamse ridder heeft een groot zwaard in zijn hand waarop ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ geschreven staat, waarmee hij op het monster inhakt. | |
Groot-Nederland als ideaalMet de Vlaamse en Nederlandse angst voor invloed van het ‘buitenland’ op de eigen identiteit is een ideaal verbonden. Het is het ideaal van een volstrekt zuivere wereld: van een Vlaanderen dat helemaal zichzelf is, een Nederland dat geen Belgische inmenging hoeft te vrezen, een volk dat volstrekt soeverein kan zijn. Een artikel van een zekere Juke in De Toorts geeft een mooie impressie van de utopische wereld die hem voor ogen staat. In Vlaanderen ‘krioelt en wemelt [het] dus nog van fransche rommel. Dat moet er nu natuurlijk met den grooten schoonmaak eens allemaal voorgoed uit’, schrijft hij. Daarna zal Vlaanderen perfect kunnen zijn: Na den grooten schoonmaak zal er een biezen matje liggen aan den ingang van ons vervlaamscht vlaamsch landeke en de vlaamsche maagd zal er bevallig en op haar pijkebeste aan de poorte staan. Iedereen zal er welkom zijn: Franschen, Engelschen, Russen, Oostenrijkers, Duitschers, Italianen enz., maar voorwaardelijk! Ze moeten alles vlaamsch laten en mogen het niet beproeven om te verfranschen, verengelschen, verrussen, veroostenrijken, verduitschen of veritalianen enz., of ze vliegen zonder boe of ba aan de deur. Juke maakt gebruik van een metaforiek die in Vlaanderen maar al te bekend is, vooral in activistische kringen: die van Vlaanderen als een familie. Matthijs de Ridder heeft in zijn promotieonderzoek over het familiediscours in de activistische literatuur laten zien dat de verhoudingen in de Belgische familie rond de Eerste Wereldoorlog beginnen te verschuiven. Het Belgische koningshuis, dat in de negentiende eeuw nog werd voorgesteld in een gelukkig en vanzelfsprekend huwelijk met Moeder Vlaanderen, verdwijnt langzaam uit de activistische fantasie.Ga naar eind13. In deze tekst is La Belgique à papa in | |
[pagina 30]
| |
een stiefvader veranderd, die door zijn Vlaamse dochter vermanend wordt toegesproken. Binnen de nieuwe voorstelling van de Vlaamse familie, waarin de activisten zich consequent als ‘Vlaamsche zonen’ voorstellen, is soms ook ruimte voor nieuwe familieleden. Nederland en Zuid-Afrika zijn dan de broertjes van de Vlamingen. In het gedicht ‘Naar broedren!’ dat René de Clercq voorpubliceert in De Toorts en dat later in zijn populaire bundel De Noodhoorn (1916) zal verschijnen, werkt hij die metaforiek verder uit: ‘Over zeeën trekt het hart / Naar broedren. / Van eender vaadren, eender moedren, / Staan wij naasteen in vreugd en smart. / Naar broedren, naar broedren trekt het hart.’ Dat De Clercq zijn familiemetaforiek niet helemaal consequent uitwerkt, blijkt een aantal strofes later, wanneer hij schrijft: ‘Zie naar Holland, het moederland’.Ga naar eind14. Nederland blijkt tegelijk als broer en als moeder te kunnen functioneren. Interessant is ook de tekst ‘Lied van Groot-Nederland’. Dit gedicht maakt duidelijk dat het concept Groot-Nederland voor De Clercq kan functioneren als een zuiver ideaal, als een fantasie van een ideale staat. De Clercq maakt die fantasie tegelijk concreet en abstract. Ik citeer het gedicht in zijn geheel: Waar een volk leeft, leeft een recht,
Een plicht tot eigenwaarde.
Ons volk heeft in zijn hart gezegd:
Maak schoon uw deel der aarde.
Maak schoon, maak sterk uw deel,
Dat gij met trots kunt toonen
De kleinste plek in 't groot geheel
Waar Nederlanders wonen.
Wat een Volk kan voelen wij;
Wij leerden het drievuldig.
Een grooter Neerland is nabij;
Wij zijn 't de wereld schuldig.
De wereld? Neen, onszelf,
De vrijheid die we dragen,
| |
[pagina 31]
| |
Onz' aarde en 't hooge luchtgewelf
Dat spant om onze dagen.
Hollandsch, Vlaamsch, Zuid-Afrikaansch,
Slechts de naam is anders.
Boven 't vlak des oceaans,
Boven ruimte, boven tijd,
Staan wij in der geesten strijd,
In weelde, in nood,
Trots krijg en dood,
Drieëenig groot,
Groot-Nederlanders.Ga naar eind15.
De Clercq presenteert Groot-Nederland enerzijds als een product van de nabije toekomst (‘[e]en groter Neerland is nabij’), maar tegelijk presenteert hij Groot-Nederland als een geestelijk verbond, een abstractie. Dat blijkt vooral uit de laatste strofe: ‘Boven 't vlak des oceaans, / Boven ruimte, boven tijd, / Staan wij in der geesten strijd’. Dat Groot-Nederland boven ruimte en tijd verheven is, is een vreemde opmerking wanneer ervan wordt uitgegaan dat De Clercq een snelle staatkundige eenwording verwacht. De regel ‘Boven 't vlak des oceaans’ is nog complexer: enerzijds wordt daarmee nogmaals de ideële waarde van Groot-Nederland aangegeven (het enige dat de landen bindt is de oceaan, niet het landoppervlak waarop ze wonen), anderzijds wordt daarmee precies de gemene deler van Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika aangegeven. De Clercq creëert in dit gedicht dus een complexe Dietse eenheid, die in principe vooral ideëel en utopisch is maar tegelijk binnen de ruimte van het gedicht wel concreet gestalte krijgt. Kenmerkend zijn ook de eerste regels van de laatste strofe, waarin de verschillen tussen de drie landen retorisch worden uitgewist: ‘Hollandsch, Vlaamsch, Zuid-Afrikaansch, / Slechts de naam is anders.’ | |
[pagina 32]
| |
ConclusieGroot-Nederland kan nauwelijks een politieke realiteit worden, dat realiseren de redactieleden van Dietsche Stemmen en De Toorts zich maar al te goed. Ze streven ook helemaal niet naar een echte eenwording van Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika. Het begrip speelt in de bijdragen aan het blad vooral de rol van een ideaal, een utopie.Ga naar eind16. Het speelt een rol in het grotere verhaal over degeneratie en zuiverheid dat met name Vlaamse activisten, maar ook een groep Nederlanders voor zichzelf ontwerpt. Groot-Nederland kan werken als een fantasie die bescherming biedt tegen de ontaarding, de aantasting van de Vlaamse en Nederlandse zuiverheid, die men zich voorstelt als een vloedgolf of als een plaag. Indirect hebben beide Utrechtse tijdschriften een niet geringe rol gespeeld in de politieke ontwikkeling van België. Bij een aantal auteurs van deze bladen ontstaat immers een nieuwe visie op het Vlaams-nationalisme, die sterk van invloed zal zijn op de radicalisering van de Vlaamse Beweging. Die invloed is echter alleen zichtbaar bij een relatief kleine groep mensen. Wanneer naar het brede publieke debat in Nederland en Vlaanderen wordt gekeken, lijkt de rol van de tijdschriften beperkt te zijn geweest.Ga naar eind17. Toch geven de bladen ook inzicht in de discussies van die periode en belichten ze een specifieke bijdrage aan het debat. Zoals Arnold Labrie in Zuiverheid en decadentie heeft laten zien, speelt het begrip zuiverheid aan het einde van negentiende en het begin van de twintigste eeuw een centrale rol in de West-Europese cultuur. Ook de Dietse tijdschriften schrijven zich in in het debat, maar met een eigen visie, eigen obsessies en eigen metaforen. Met name die metaforen zijn het bestuderen waard. Ze zeggen niet alleen veel over de politieke ideeën van de activisten of over de manier waarop er tegen het ‘buitenland’ werd aangekeken, het zijn ook nog eens buitengewoon taaie beelden gebleken. Het begrip ‘verfransing’ wordt in Vlaanderen nog altijd gebruikt. De inktvismetafoor die ik in dit artikel toelichtte kent een opvallende parallel in een latere periode: de Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging bevat een illustratie uit de tweede helft van de twintigste eeuw waarin de inhaligheid van de Franse gemeenschap in Brussel met een inktvis wordt verbeeld.Ga naar eind18. En zowel in Vlaamse als in Nederlandse kringen, op weblogs, in boeken, kranten en tijdschriften worden metaforen als de vloedgolf of het ongedierte nog altijd met graagte ingezet wanneer het om | |
[pagina 33]
| |
de toestroom van buitenlanders in het eigen land gaat. Zelfs met het kranten- en tijdschriftendebat rond de kredietcrisis zou een verband kunnen worden gelegd: in de media werd en wordt graag geschreven dat het financiele stelsel, dat in de loop der jaren al te ‘verziekt’ of ‘decadent’ geworden was, door een crisis zou kunnen worden gezuiverd. Dit zijn parallellen die misschien vergezocht lijken, maar wel degelijk betekenisvol zijn. Ze laten namelijk zien dat de problemen die ons tegenwoordig bezighouden en de woorden waarmee we ons over die problemen uitlaten helemaal niet uniek zijn. Blijkt de geschiedenis dan toch weer de discipline te zijn die ons ervan weerhoudt om in de toekomst in dezelfde fouten te vervallen? Dat wellicht niet, maar we kunnen in ieder geval naar een analytische afstand streven die in het huidige debat heel verfrissend (of zuiverend?) zou kunnen werken.
·> laurens ham doceert aan de Vrije Universiteit en aan de Koningstheaterakademie in Den Bosch. Hij publiceerde essays en kritieken in onder meer Spiegel der Letteren, Streven, Parmentier en nY. |
|