Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2009 (nrs 25-26)
(2009)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||
[Nummer 25]
‘Aan een boom zo volgeladen met Gard Siviki, mist men die ene mispel niet’: Gard Sivik versus Podium, 1960-1964.Ga naar eind1.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||
het cijfer 50 moet geïnterpreteerd worden als de aankondiging van het einde der Vijftigers: wat Gard Sivik betreft is er voor hun dichtopvatting geen ruimte meer. De geheel eigen stem van de nieuwe poëzie wordt door Armando, Peeters, Sleutelaar, Vaandrager en Verhagen na de opheffing van Gard Sivik verder uitgedragen in De Nieuwe Stijl, waarvan in 1965-1966 twee nummers zouden verschijnen. De voormalige Gard Sivik-redacteurs hebben zich - zoals het een avantgarde betaamt - in de jaren zestig expliciet tegen hun voorgangers afgezet. Wanneer Henk Hofland hun in 1966 vraagt hoe zij over de Vijftigers denken, antwoordt Sleutelaar: ‘Er is een totaal verschil tussen hen en ons. Als ik hun werk nu lees dan begrijp ik niet wat er staat, ik vind het volslagen onzin, wartaal. Af en toe begrijp ik wel wat er bedoeld wordt.’ En Verhagen vult aan: ‘Wat zij bedoelen is voor ons eigenlijk volkomen oninteressant. Te kunstzinnig, te dichterlijk.’Ga naar eind6. Deze positionering van de nieuw-realisten ten opzichte van de Beweging van Vijftig in Gard Sivik / De Nieuwe Stijl hangt samen met een breuk in de redactie van Gard Sivik. In 1955 was dat blad opgericht als een Vlaams avantgardetijdschrift, maar vanaf 1957 - als Hans Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager in de redactie worden opgenomen - is het als Vlaams-Nederlands gaan gelden. De nieuw-realistische sympathieën waren afkomstig van met name de Nederlandse medewerkers, onder wie vanaf 1958 ook Armando en vanaf 1960 Hans Verhagen. De voorstelling van zaken is dat het viertal dat later De Nieuwe Stijl zou oprichten verantwoordelijk is voor de breuk met de Vlaamse redactieleden, te dateren vanaf 1960.Ga naar eind7. In 1989 wordt deze voorstelling door de dichters zelf beaamd. In een interview met Martin Bril geeft Armando bijvoorbeeld te kennen: ‘Er waren nog wat Vlamingen daar en wat die nou te vertellen hadden, dat was in onze ogen oude koek, zo artistiek, toen hebben we min of meer de macht gegrepen. De laatste nummers van Gard Sivik hebben we daarna omgevormd naar ons program en toen is DNS ontstaan.’Ga naar eind8. De wijze waarop Armando ruim vijfentwintig jaar na de machtsgreep spreekt over de ontvouwing van het nieuw-realistische programma, als reactie op dat van de Vijftigers, doet veronderstellen dat de overgang van experimenteel naar nieuw-realistisch in Gard Sivik snel en eenvoudig gemaakt was. Uiteraard zit een en ander gecompliceerder in elkaar. Wie de geschiede- | |||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||
nis van Gard Sivik bestudeert, constateert dat de verhouding tot Vijftig niet te reduceren valt tot het verkeersbord dat het omslag van het laatste nummer siert. Patrick Rooijackers heeft bijvoorbeeld aan de hand van analyse van poëzie uit Gard Sivik gesuggereerd dat ‘Vijftig tot eind 1960 onmiskenbaar een grote invloed op Vaandrager, Armando en Sleutelaar heeft uitgeoefend[.]’Ga naar eind9. Pas toen Armando met de ready made op de proppen kwam, kreeg de redactie een eigenzinnige stem. Daarvóór wist men zich niet aan de invloed van de Vijftigers te onttrekken - een feit dat in de literatuurgeschiedenis, die lange tijd gebaseerd was op poëticale verschuivingen, vaak niet aan de orde komt. Bijzonder interessant in de context van Gard Siviks houding ten opzichte van zijn voorgangers is de wijze waarop het blad zich verhoudt tot Podium (1944-1969), het tijdschrift waarmee de Beweging van Vijftig doorbrak. Niet alleen publiceerden nagenoeg alle redacteurs enkele malen in dat blad, ook plaatste Gard Sivik zich uitdrukkelijk in de traditie van Podium. Jac. Janssen schrijft bijvoorbeeld: ‘Eind december 1959 organiseert men (in navolging van Podium op 1 maart 1951) een zogenaamd “gesproken GS-nummer” in het gebouw van de Rotterdamse Kunstkring.’Ga naar eind10. Een dergelijke manifestatie toont een zeker ontzag voor de Beweging van Vijftig en haar podium van doorbraak. In 1959/1960, de vierde jaargang van Gard Sivik, blijken de verschillen met het lijfblad van de Vijftigers (dat op dat moment Podium 58 heet) dan ook klein. Dat kan opgemaakt worden uit het dubbelnummer 17/18, dat eind 1960 verscheen en een samenwerkingnummer is met Podium over het moderne toneel.Ga naar eind11. Dit thema is wellicht de reden waarom onderzoekers, die vooral interesse hebben in de dichtopvatting van Gard Sivik, het dubbelnummer niet intensief hebben onderzocht. Voor Janssen vormt de toneeluitgave daarentegen aanleiding tot een stellige aanname: ‘Samenwerking met het blad van de Vijftigers (...) zou een paar jaar later niet meer denkbaar zijn. Vooral Armando distantieerde zich steeds meer van de Vijftigers[.]’Ga naar eind12. Op grond van de hierboven geschetste geschiedenis van Gard Sivik - het blad dat zich op poëticaal niveau ontwikkelde van experimenteel naar nieuw-realistisch - is Janssens these volstrekt plausibel. Toch ligt de zaak complexer. Ook ná de verschijning van het toneelnummer heeft Podium hoog op de agenda gestaan van de vergaderingen van de Gard Sivik-redactie. Dat kan worden opgemaakt uit de verzameling documenten die Hans Sleutelaar heeft geschonken aan het Letterkundig Museum in Den Haag. Die verzame- | |||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||
ling omvat persoonlijke documenten, zoals ansichtkaarten en vriendschappelijke brieven, maar ook geredigeerde primaire en secundaire teksten, zakelijke brieven en redactioneel materiaal rondom Gard Sivik. De archivalia zijn verzameld in zes dozen, door het museum voorzien van het signatuur S 00654 [NG]. Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van de doos met code 7322, getiteld ‘corr., knipsels, div. o.a. m.b.t. Gard Sivik’. Alle brieven en documenten waarnaar in dit artikel verwezen wordt, zijn te vinden in dit onderdeel van het archief, tenzij anders vermeld. De beschreven archivalia brengen enkele nieuwe feiten over de verhouding tussen Gard Sivik en Podium aan het licht:
In het vervolg ga ik dieper in op deze nieuwe feiten rond Gard Sivik en Podium. Hoe verhielden deze tijdschriften zich tot elkaar in de samenwerking van 1960? Welke plaats neemt de beoogde fusie daarbij in? En welke rol speelde Podium voor Gard Sivik ná 1960? Om zulke vragen naar de verhouding tussen twee tijdschriften te beantwoorden, is het nuttig een beroep te doen op de veldtheorie van Pierre Bourdieu. Podium en Gard Sivik zijn beide op te vatten als actoren in wat deze Franse socioloog ‘het literaire veld’ heeft genoemd. Dit concept kan begrepen worden als het geheel van producenten, distributeurs en recipiënten van literatuur, die geloven in de waarde van dat verschijnsel en als op een speelveld strijden om het vermogen waarde toe te kennen aan literatuur.Ga naar eind13. In het geval van poëzietijdschriften als Gard Sivik en Podium, die financieel gezien weinig kapitaal genereren, verwijst de notie ‘waarde’ in hoofdzaak naar | |||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||
het bezit van symbolisch kapitaal, de bourdieuaanse benaming voor aanzien en prestige.Ga naar eind14. Als actoren in het literaire veld strijden Podium en Gard Sivik om de grootste hoeveelheid prestige, in de hoop dat hun specifieke poëtica dit veld gaat domineren. Dit veronderstelt dat de relatie tussen Gard Sivik en Podium in hoofdzaak van concurrerende aard is. De casus van de samenwerking tussen beide tijdschriften moet in dit licht van strijd bezien worden. Aangenomen dat Gard Sivik en Podium concurrerende actoren waren in het literaire veld, ligt het voor de hand dat zij er in hun samenwerking een eigen agenda op nahielden. Die hypothese wordt, in elk geval waar het Gard Sivik betreft, bevestigd voor wie het toneelnummer nader bestudeert. | |||||||||||||||||||||
Het dubbelnummer 17/18Eind 1960 werd het samenwerkingsnummer van Gard Sivik en Podium 58 op de markt gebracht. Het kreeg in de literaire kritiek geen noemenswaardige aandacht, maar werd wel lovend besproken in Toneel. G.J. de Voogd sprak van een publicatie die ‘stof te over biedt tot nadenken aan wie zich voor het toneel interesseren.’Ga naar eind15. Uit de archivalia van Gard Sivik kan worden opgemaakt dat de uitgave door twaalf niet-abonnees is besteld, wat geen opzienbarend aantal genoemd mag worden. Op inhoudelijk vlak is dit dubbelnummer in te passen in de experimentele traditie, die Podium en in de vierde jaargang ook Gard Sivik kenmerkte. Die poëticale gelijkgestemdheid rechtvaardigt vanzelfsprekend ook de samenwerking tussen beide tijdschriften. Bij de samenstelling van het dubbelnummer waren, naast afgevaardigden van de beide tijdschriftredactiesGa naar eind16., ook de latere Gard Sivik-redacteur Cees Buddingh' en - uit de toneelwereld - Tone Brulin, Jan Christiaens en Rudi van Vlaenderen betrokken. Van buitenaf komen vier bijdragen, van de hand van Paul Rodenko, Bob de Smet, W.F. Hermans en Jan Walravens. Twee bijdragen zijn afkomstig van gastredacteuren Buddingh' en Van Vlaenderen, en daarnaast leverden zowel Podium als Gard Sivik twee teksten. In het geval van Podium werden beide stukken geschreven door Sybren Polet, terwijl de bijdragen van Gard Sivik afkomstig waren van Hans Sleutelaar en Gust Gils. Op basis van deze gegevens kan men de inhoudelijke verdeling van het samenwerkingsnummer als gelijkmatig kwalificeren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||
Op het vlak van de vorm en de materialiteit echter, heeft Gard Sivik duidelijk zijn stempel op het dubbelnummer gedrukt. Qua vormgeving doet niets in de publicatie denken aan Podium. De bladspiegel is typisch die van Gard Sivik, met zowel horizontaal als verticaal een kleine marge, waar Podium in 1959/1960 een brede marge aanhield. Ook het lettertype en de stijl van de inhoudsopgave verwijzen naar de traditie van Gard Sivik. Podium heeft in dit dubbelnummer, naast de kwestie van de bladspiegel, ook andere distinctieve kenmerken van de lay-out van Gard Sivik toegelaten: de regels zijn - anders dan in Podium - niet uitgelijnd en tevens zijn er geen paginanummers in het nummer opgenomen. Het papier waarop het nummer uiteindelijk gedrukt is, is bovendien niet dat van Podium: wie de jaargang van 1959/1960 doorbladert, merkt ook op dit materiële vlak hoezeer het toneelnummer een vreemde eend in de bijt is. In het geval van het dubbelnummer hebben we, kortom, te maken met een uitgave die door twee tijdschriften samen is geproduceerd, maar die zich op het eerste gezicht aandient als een nummer van Gard Sivik. Geredeneerd vanuit de veldtheorie is dat een interessant gegeven: Gard Sivik heeft hier zijn naam verbonden aan een tijdschrift dat zich in het centrum van het literaire veld bevindt, maar profileert tegelijkertijd de eigen distinctieve vormkenmerken ten koste van die van Podium. Dat impliceert dat Gard Sivik et in het samenwerkingsnummer met Podium een dubbele agenda op nahield. Aan de ene kant zal het samen met een gelijkgestemd blad een kwalitatief hoogwaardige uitgave over modern toneel hebben willen produceren; aan de andere kant moet het de samenwerking als een kans hebben gezien om de eigen naam en stijl ingang te doen vinden in het centrum van het literaire veld. | |||||||||||||||||||||
De toneelavond op 26 november 1960Wat het toneelnummer betreft is het niet gebleven bij een papieren samenwerking tussen Gard Sivik en Podium. Op 26 november 1960 organiseerden de beide redacties ook nog een themadag over contemporain Nederlands toneel. Die dag was opgedeeld in twee sessies, waarin moderne toneelstukken werden opgevoerd en er gelegenheid was voor discussie over de stand van zaken in het Nederlandstalige toneel. In een uitgaand persbericht wijst Gerrit Borgers namens Podium op de samenhang met het dubbelnummer: | |||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||
Tijdens deze toneeldagen verschijnt een gemeenschappelijk toneelnummer van de tijdschriften Podium 58 en Gard Sivik, waarin een aantal van de gespeelde stukken zijn opgenomen en een enquete over het moderne Nederlandse toneel onder schrijvers, spelers en regisseurs wordt gepubliceerd.Ga naar eind17. Borgers spreekt van ‘toneeldagen’, omdat het aanvankelijk de bedoeling was een heel weekend aan het thema te wijden. Voor zo'n weekend had hij op 21 september 1960 subsidie verkregen bij het Belgische Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.Ga naar eind18. Door ‘organisatorische’ moeilijkheden werd een weekend echter een dag, gehuisvest in de Rotterdamse Schouwburg.Ga naar eind19. Voor Gard Sivik betekende deze toneelavond een extra mogelijkheid op te schuiven naar het centrum van het literaire veld. In dit verband moet met name op de invulling van het zogeheten ‘forum’ gewezen worden, dat 's avonds onder leiding van Pierre H. Dubois te spreken kwam over het Nederlandse toneel. In dit forum zetelden naast Tone Brulin, Rudi van Vlaenderen en F. Sterneberg ook twee literatoren met een grote hoeveelheid symbolisch kapitaal: Gerard Reve en Jan Walravens, het Vlaamse brein achter Tijd en Mens. De Gard Sivik-redacteurs mochten zich op de toneelavond dus niet alleen verheugen over de presentatie van een samenwerkingsnummer met het lijfblad van de Vijftigers, maar ook over de aanwezigheid van grote namen aan wie de hunne nu werd gekoppeld. Dat de bewuste avond in Rotterdam werd gehouden, de plaats waar het Nederlandse redactiesecretariaat van Gard Sivik gevestigd was, is in dat opzicht een fraaie bijkomstigheid: het centrum van het veld bevond zich even in Rotterdam - en Gard Sivik behoorde tot dat centrum. Het is een interessant gegeven dat er enige weken voor de toneelavond problemen rezen in de samenwerking. Namens Podium verweet Sybren Polet de redactie van Gard Sivik - en Hans Sleutelaar in het bijzonder - alleen uit eigenbelang te handelen. Polet was boos omdat hij aanvankelijk lid zou zijn van het forum, maar zijn naam niet terugzag in de aankondiging die uiteindelijk in de kranten verscheen. Volgens hem heeft Sleutelaar in de voorbereidingen op het forum nauwelijks aan de belangen van Podium gedacht: | |||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
Toen je de uitnodigingen opstelde dacht je niet aan mij: enige dagen geleden heeft het volledige forum in de krant gestaan en mijn naam was daar niet bij. Terecht niet overigens, want ik kan niet. Of liever, laat ik eerlijk zijn, ik heb er ook geen zin meer in. En bovendien: aan een boom zo volgeladen met Gard Siviki, mist men die ene mispel niet.Ga naar eind20. De dubbele agenda die Bourdieus theorie voor Gard Sivik voorspelt, werd blijkens deze brief ook door Polet vermoed. Naar eigen zeggen stond hij niet alleen: Haha! tijdschriftennijd, zul je zeggen. Ach nee, ach nee. Maar wel: de samenwerking voorgoed verknold; uiting in de red.: ‘dat is eens maar nooit weer’; (...) een zie-je-wel Gerrit K. [Kouwenaar, JD], die steeds een fel tegenstander is geweest van het plan. (...) Zoals het Toneel week-end nu ligt hebben wij er nauwelijks meer iets mee te maken. Het is je ws. boven het hoofd gegroeid en ik apprecieer je activiteit, maar je had ons tenminste het gevóel kunnen geven dat wij er ook bij betrokken waren.Ga naar eind21. In zijn antwoord aan Polet benadrukt Sleutelaar dat hij wel degelijk overleg heeft gevoerd over alle stappen die hij in de voorbereidingen ondernam, en wel met Gerrit Borgers.Ga naar eind22. Een reactie van Polet blijft uit, en de avond is zonder problemen doorgegaan. Er komen zelfs plannen voor een tweede toneeldag in 1961, maar uiteindelijk strandt dit idee door een gebrek aan geschikte toneelstukken. | |||||||||||||||||||||
FusieplannenDe samenwerking tussen Podium en Gard Sivik, die vooral in het voordeel leek te werken van het tweede tijdschrift en bij sommige Podium-redacteurs tot irritaties leidde, bleef - ondanks de geringe aandacht in de pers - niet onopgemerkt. Begin november 1960 polste Sleutelaar uitgeverij Meulenhoff voor de uitgave van Gard Sivik, ‘[o]m de praktische beslommeringen te beperken en de financiële mogelijkheden te verruimen.’Ga naar eind23. Het antwoord van Meulenhoff was een voorstel ‘om Podium 58 en Gard Sivik te doen opgaan in één Nederlands-Vlaams progressief tijdschrift, waarin de krachten | |||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
van de beide tijdschriften zouden gebundeld worden.’Ga naar eind24. Daartoe stelde de uitgeverij een aanzienlijk garantiebedrag beschikbaar, dat de exploitatiemogelijkheden van het tijdschrift vergrootte. Zowel Podium als Gard Sivik wilde een oriënterend gesprek - een fusie zou in het najaar van 1961 bewerkstelligd kunnen worden. Voor Podium was het overigens niet de eerste keer dat het een dergelijk gesprek zou voeren: eerder rezen er plannen om te fuseren met Tijd en Mens.Ga naar eind25. Met het oog op deze eventuele fusie stuurde Sleutelaar de redactie van Gard Sivik (met uitzondering van Armando en Vaandrager, die hij waarschijnlijk persoonlijk sprak) een vragenlijst toe, bestaande uit de volgende vragen:
Opvallend aan deze vragenlijst is dat een positief antwoord op de eerste vraag door veel van de overige vragen wordt geïmpliceerd: wie op 1. de repliek geeft tegen een samensmelting te zijn, moet onder 8. toch suggesties | |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
doen voor een nieuwe naam. Dat er sprake is van ‘a.s. besprekingen’ toont bovendien dat er voor de redactie waarvan Sleutelaar secretaris is, weinig te verhinderen valt. Nu was daar, gelukkig voor Sleutelaar, weinig animo voor. Alleen Willy Roggeman reageerde afkeurend op het idee van een fusie. Op de eerste vraag antwoordt hij: ‘Negatief, omdat fusies zoals reeds gebleken kunstmatig zijn; anders waren er oorspronkelijk geen twee tijdschriften geweest.’Ga naar eind27. Simon Vinkenoog is positiever: ‘De 2 tijdschriften ontlopen elkaar op het ogenblik weinig.’Ga naar eind28. Paul Snoek geeft zelfs te kennen dat hij al eerder met dit plan rondliep: ‘[H]eb ik in 1958 of 1957 nog bij Borgers geprobeerd, vraag maar aan Vaandrager.’Ga naar eind29. Binnen de redactie was over het geheel gezien sprake van een positieve houding tegenover de fusie. Het lijkt er echter sterk op, dat het tijdschrift dat daaruit voort zou komen vooral op Gard Sivik moest lijken en niet zozeer op Podium. Met name de distinctieve vormgeving, waarvan het dubbelnummer al doortrokken was, moest worden gehandhaafd. Cees Buddingh' stelt als antwoord op vraag 7: ‘[I]k vind dat GS er momenteel zeer aantrekkelijk uit ziet en beslist aantrekkelijker dan P.’Ga naar eind30. Nog explicieter is Ellen Warmond: ‘Omslag Gard Sivik houden; iedereen is hier bijzonder enthousiast over.’Ga naar eind31. Diezelfde houding vinden we bij René Gysen, die in zijn antwoord eveneens het succes van de vorm-geving van Gard Sivik memoreert: ‘Dat Wissink het mag doen (never change a winning team).’Ga naar eind32. Zulke antwoorden wijzen op de wens het eigen karakter van Gard Sivik door te voeren in een eventueel fusietijdschrift. Dat de helft van de redacteurs opteert dit tijdschrift gewoon Gard Sivik te laten heten, spreekt in dat verband boekdelen. Ook de antwoorden op vraag 9, naar de inhoud van het blad, zijn vaak veelzeggend. Buddingh' stelt zich het algemene karakter van het fusietijdschrift voor ‘zoals met Gard Sivik’Ga naar eind33. en Warmond wil een blad met een inhoud ‘meer polemisch dan tot nu toe in Podium.’Ga naar eind34. De eigen autonomie wilde de Gard Sivik-redactie niet alleen behouden ten opzichte van Podium, maar ook ten opzichte van de eventuele uitgever van het tijdschrift. Vinkenoog staat ‘gunstig’ tegenover Meulenhoff, maar alleen indien de samenwerking voor minstens 3 jaar wordt gegarandeerd, en de redactie van te voren met hem overeenkomt hoeveel pagina's er gedrukt zullen worden, hoeveel in kunstdruk, wie omslag vervaardigt, welke data in- | |||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||
zending kopij, en dergelijke praktische, maar ook ideële voorwaarden. Een taboe-nummer bijvoorbeeld zou door Meulenhoff (...) niet gecensureerd mogen worden...Ga naar eind35.
Deze voorwaarden wil Vinkenoog stellen, omdat hij bang is dat zonder dergelijke afspraken de inhoudelijke en formele bewegingsvrijheid van de redactie in het gedrang komt. Buddingh' verwoordt het als volgt: De keerzijde [van samenwerking met een uitgever] is altijd, dat bijna iedere uitgever meent ook een vinger in de kopijpap te moeten hebben. (...) Het lijkt mij dat het daarom zaak is [dat] Meulenhoff (...) verklaart tegen geen enkel door de redactie voor opneming uitgekozen stuk bezwaar te zullen maken en alles te laten drukken zoals het hem door de redactie wordt voorgelegd.Ga naar eind36. Het infrastructurele dak van een uitgeverij wordt door de redactie al met al vooral ervaren als een logistiek en financieel voordeel. Paul Snoek bijvoorbeeld noemt als pluspunt: [D]e bedienden van gard sivik zullen terug naar de productieve pen kunnen grijpen, hun tong zal de kleverige smaak van enveloppen dichtlikken kwijtraken en zij zullen binnen twee maand niets meer weten over: posttarieven, en de postconventies om een of andere slechte abonnementsgeldbetaler te doen dokken.Ga naar eind37. Al deze voordelen wegen echter niet op tegen de autonomie van de redactie. Van een fusie zou uiteindelijk niets terechtkomen. Welk argument daarbij doorslaggevend was, kan uit de archivalia niet worden opgemaakt. In elk geval kan worden vastgesteld dat de meerderheid van de redactie van Gard Sivik wel iets zag in een fusie met Podium, mits de eigen stem van het tijdschrift in een nieuw blad behouden zou blijven. De inhoud van het Vijftigersblad (maar hoogstwaarschijnlijk ook de status die Podium genoot) en de materiële voordelen die Meulenhoff te bieden had, waren een aantrekkelijke optie voor de Gard Sivik-redacteurs om met hun literaire agenda verder richting centrum te bewegen. Ook hier blijkt de eigen agenda prominent aanwezig. | |||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||
Gard Sivik, Podium en de nieuwe poëzieHet laatste moment in de samenwerking tussen Gard Sivik en Podium dat blijkt uit de nieuwe informatie die Sleutelaars archivalia bevatten, is de voorbereiding op Gard Sivik 33, het roemruchte nummer tégen de Vijftigers. In de notulen van vergaderingen op 20 en 28 maart 1963 staat het volgende te lezen: Samenwerking nummer Podium en Gard Sivik Het samenwerkingsnummer staat gepland als het derde nummer van de zevende jaargang - inderdaad is dat Gard Sivik 33. De inhoud van de uitgave is onder voorbehoud, maar wel zijn er belangrijke elementen uit het nummer die al in de samenwerking met Podium zijn gepland. Het idee van een verkeersbord op het omslag bijvoorbeeld is in samenspraak met Podium tot stand gekomen.Ga naar eind39. Tegen die achtergrond rijst de vraag waarom het plan van de gezamenlijke uitgave nooit gerealiseerd is. Aan Gust Gils, die eind 1961 de overstap maakte van Gard Sivik naar Podium, zal het niet gelegen hebben. Hij hoopte dat een fusie met Gard Sivik een oplossing zou brengen voor de ondergang van Podium, die volgens hem nakende was. Op 8 maart stelde hij in een brief aan Borgers het volgende voor: Waarom geen proeffuzie aangaan met Gard sivik, waarin ieder voorlopig zijn zelfstandigheid zou bewaren, om na verloop van een afgesproken periode ofwel weer te scheiden ofwel tot een definitieve fuzie te komen? Het gezamenlijk nummer over 50, i.p.v. de zwanenzang van P., zou de inzet van die nieuwe periode kunnen zijn.Ga naar eind40. Een nieuwe periode was voor Podium welkom, aangezien de redactie van het blad steeds meer begon te twijfelen aan de experimentele poëtica.Ga naar eind41. De tweede samenwerking met Gard Sivik, dat in zijn laatste nummers steeds uit- | |||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||
drukkelijker een nieuw-realistische poëtica begon uit te dragen, sluit bij die tendens aan. Tot een fusie kwam het echter wederom niet, en zoals bekend zou zelfs het gezamenlijke nummer er niet komen. Uit Sleutelaars archivalia kan niet worden opgemaakt waarom de samenwerking niet doorging. Wel wordt duidelijk dat bij Gard Sivik in 1963 redactionele problemen aan de orde waren. Die blijken bijvoorbeeld uit een boze brief van Buddingh' aan Sleutelaar, gedateerd 8 oktober 1963. In die brief vraagt Buddingh' om opheldering over de in zijn afwezigheid genomen beslissing enkele Gard Sivik-redacteurs op non-actief te stellen: Wat is (zijn) de zonde(n) van Piet Calis geweest? Hier begint zich de machtsovername af te tekenen waarover Armando sprak in het eerder gememoreerde interview met Martin Bril. Het archief bevat geen bewijs voor de hypothese, maar ik veronderstel dat de groep Armando, Sleutelaar, Vaandrager en Verhagen de tijd rijp achtte om de nieuw-realistische poëtica definitief ingang te doen vinden in het veld. Daartoe moesten enerzijds (Vlaamse) experimenteel gestemde redacteurs het schip ruimen, en anderzijds zal voor samenwerking met Podium geen ruimte meer zijn geweest. In de eerste plaats heeft dat tijdschrift zich nooit geheel tegen de experimentele poëtica gekantGa naar eind43., en daarnaast zullen Armando en de zijnen de retorische breuk met Vijftig niet met een andere actor in het veld hebben willen delen. Zij wensten de symbolische macht voor zichzelf - en als zodanig hebben ze de literatuurgeschiedenis ook gehaald. | |||||||||||||||||||||
BesluitToen Jac. Janssen schreef dat een samenwerking tussen Gard Sivik en Podium er na het toneelnummer niet meer inzat, zat hij er behoorlijk naast. De twee tijdschriften hebben tot het beruchte laatste nummer van Gard Sivik met elkaar te maken gehad. De ‘breuk’ tussen Vijftig en Zestig, die in de literatuurgeschiedenis steeds weer wordt benadrukt, moet in die zin genuan- | |||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||
ceerd worden: Vijftig en Zestig hebben tot het laatste moment náást elkaar gefunctioneerd. Dat illustreert de bijzonder complexe verhouding tussen de experimentele en de nieuw-realistische poëtica in het Nederland van de jaren zestig van de twintigste eeuw. Door de onderlinge contacten tussen tijdschriftredacties - zoals die te achterhalen zijn op basis van archiefonderzoek - nader te bestuderen, kunnen nuances aan het licht worden gebracht die niet worden opgemerkt wanneer men slechts de tijdschriften zelf in handen houdt. De analyse van de relatie tussen Gard Sivik en Podium laat voorts mooi zien hoe een tijdschrift dat zich niet in het centrum van het literaire veld bevindt, dat dichter kan benaderen via een alliantie met actoren die zich daar wel bevinden. De ‘dubbele agenda’ van Gard Sivik die zichtbaar wordt bij bestudering van het dubbelnummer 17/18 en de bijbehorende toneelavond is een goed voorbeeld van dat mechanisme. Gard Sivik heeft strategisch met Podium samengewerkt, waarbij het nooit de eigen autonomie uit het oog verloor. De reacties op een eventuele fusie zijn daar exemplarisch voor, maar ook de samenwerking met Podium op zichzelf is heel goed te duiden vanuit de wens de eigen ideeën aan te scherpen: juist een samenwerking met het blad van de Vijftigers bood voor Gard Sivik - en in het bijzonder voor de daarin actieve Nederlanders - een uitgelezen kans de eigen poëtica te profileren. Daaruit wordt duidelijk dat de strijd om symbolische macht, zoals Bourdieu die signaleert op het literaire veld, ook wordt gevoerd op het moment dat tijdschriften samenwerken. Dat de beste aanvallen op het centrum daarbij geschieden over de rug van een partner, heeft Gard Sivik in dat verband wel bewezen.
·> jeroen dera (1986) volgt de onderzoeksmaster Letterkunde en Literatuurwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarin specialiseert hij zich in moderne Nederlandse letterkunde vanaf 1945. |
|