Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2007 (nrs 21-22)
(2007)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Een ‘algemeen orgaan van hedendaagsche radicale stemmen en stroomingen’
| |
Vooroorlogse frontvormingDe Stem gold vanaf de start in 1921 als de spreekbuis van het sterk ethisch geïnspireerde humanitair-expressionisme. Het tijdschrift beperkte zich vanaf de start niet tot literatuur, maar bestreek een breed cultuurhistorisch terrein.Ga naar eind2 In december 1927 moest Coster echter al constateren: ‘[...] er is geen twijfel aan: het humanisme is in dezen tijd in een verdedigende, dat is reactionnaire positie gedrongen’. Het jaar daarvoor al had hij de noodzaak bepleit het humanisme te verdedigen tegen ‘gevaarlijke machten’, die zich | |
[pagina 44]
| |
manifesteerden in een ‘na den oorlog gegroeide, collectieve stemming’. Die stemming zag Coster belichaamd in vitalistische bewegingen als het futurisme en in politiek opzicht in het Italiaanse fascisme, dat op dat moment een zekere aantrekkingskracht uitoefende op een deel van de jonge Nederlandse intelligentsia.Ga naar eind3 De Stem was zijn aanvankelijk vooraanstaande plaats echter allengs kwijt geraakt door laksheid van Coster, die in de ogen van zijn critici verzuimde duidelijk gearticuleerde keuzes te maken in zowel levensbeschouwelijk als literair opzicht. Een omslagpunt was wel de weinig respons oproepende enquête Over de houdbaarheid van het humanisme die Coster in 1933 in De Stem hield. De vage omschrijving die Coster daarbij van het humanisme gaf als toch vooral een tijdloze, zuiver idealistische geesteshouding, toonde overduidelijk dat Coster weinig rapport had met de maatschappelijke realiteit en geen oplossingen zag voor de concrete problemen van zijn tijd. J.L. van Tricht, de directeur van Van Loghum Slaterus' Uitgevers-Maatschappij te Arnhem waar De Stem zijn gehele bestaan verscheen, vond het daarom nodig vanaf midden jaren dertig Coster voortdurend aan te sporen het tijdschrift een actievere rol te laten spelen in de woelige maatschappelijke ontwikkelingen. Zo pleitte hij in oktober 1935 bij Coster voor een ‘verbreding van de grondslag van het blad en een nog meer omlijnde representatie van en een scherper uitkomende frontvorming der verdediging van de beginselen, die op 't ogenblik in het gedrang komen’. Van Tricht - wiens uitgeverij rustte op de pijlers sociaal-democratie, religieus-socialisme en humanisme - zag dat in Nederland steeds meer aanhang winnende radicale stromingen als communisme, fascisme en nationaal-socialisme de waarden die hij en zijn fonds vertegenwoordigden, bedreigden. Waarschijnlijk was zijn bezorgdheid mede ingegeven door de grote winst die de nsb in 1935 bij de Tweede Kamer-verkiezingen had behaald,Ga naar eind4 of de oprichting van het rechts-radicale Zwart Front het jaar daarvoor. Ook is het mogelijk dat Van Tricht zijn inspiratie ontleende aan een initiatief als Eenheid door Democratie, welke organisatie in juni 1935 was opgericht als democratisch tegenwicht tegen de nsb.Ga naar eind5 Als mogelijke redacteuren die deze ideologische richting van De Stem zouden kunnen versterken, noemde Van Tricht, naast een aantal literatoren, spraakmakende intellectuelen als M. van Blankenstein, die vanwege zijn kritische houding ten opzichte van de ontwikkelingen in Duitsland in 1936 bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant zou worden ontslagen,Ga naar eind6 de architect van het in | |
[pagina 45]
| |
De Stem afl 12 decmber 1941
| |
[pagina 46]
| |
oktober 1935 gelanceerde sociaal-democratische Plan van de Arbeid Hendrik de Man of de historicus Johan Huizinga, die zich met zijn In de schaduwen van morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd (1935) in de frontlinie had begeven. Maar geen van Van Trichts suggesties kon op een enthousiast onthaal bij Coster rekenen.Ga naar eind7 Uiteindelijk zou alleen Anthonie Donker (pseudoniem van N.A. Donkersloot) in 1937 naast Coster in de redactie van De Stem worden benoemd. Donker was de oprichter en de enige redacteur van het tijdschrift Critisch Bulletin, dat Van Loghum Slaterus vanaf 1930 uitgaf en dat tevens maandelijks als supplement in De Stem werd opgenomen. Later, in juli 1941, is er nog sprake van de fanatieke humanist J.B. Tielrooy - hoogleraar Franse letterkunde in Amsterdam en redacteur van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift - aan de redactie van De Stem toe te voegen. Maar Costers veto verhinderde diens komst. Van Trichts aansporingen hadden dus geen succes. Van de leidende rol die hij voor De Stem zag weggelegd, kwam niets terecht. Uit weerzin tegen de recalcitrante manier waarop Coster elke wijziging in de redactie van De Stem frustreerde, had Donker bovendien half november 1941 aan Van Tricht laten weten per 1 januari 1942 ontslag uit redactie van De Stem te nemen. De Duitse maatregelen doorkruisten Donkers ontslagname. | |
Opheffing van de stemNadat De Stem in december 1941 voor het laatst was verschenen, ontvingen de abonnees in januari 1942 ongevraagd de eerste aflevering van de nieuwe jaargang van Groot Nederland, dat werd uitgegeven door Van Holkema & Warendorf te Amsterdam. Het door de Duitse autoriteiten opgelegde verschijningsverbod was niet specifiek tegen De Stem gericht, maar toch vatte Van Tricht dit verbod als een ‘onderscheiding’ op, zoals hij Donker schreef op 6 januari 1942: ‘Het karakter van “De Stem” maakt het tijdschrift natuurlijk niet welgevallig in de ogen van de machthebbers [...]. Er komt bij, dat ik dit verbod als een onderscheiding beschouw, het gevolg van de politiek, die wij zeer bewust hebben gevoerd en waarvan wij de waarde en waarheid nog steeds erkennen.’ Hoe lang de voormalige Stem-abonnees Groot Nederland nog hebben ontvangen is niet bekend. Ongeveer 150 abonnees maakten de overstap naar Groot Nederland. | |
[pagina 47]
| |
De stem en groot NederlandDe Stem was eind 1920 opgericht door Coster en de cultuurcriticus Just Havelaar. Na Havelaars dood in 1930 voerde Coster een aantal jaren alleen de redactie, tot het moment dat Donker begin 1937 in de redactie werd opgenomen. Coster, en in zijn kielzog De Stem, was het mikpunt geweest van Menno ter Braak en E. du Perron, de twee voornaamste redacteuren van het programmatische tijdschrift Forum, die hem aanvielen om zijn slappe kritische beginselen. De door de Duitse maatregelen afgedwongen fusie tussen De Stem en Groot Nederland was om deze reden een beetje een anomalie, want Groot Nederland werd beschouwd als hoeder van de erfenis van Forum, dat eind 1935 de verschijning staakte. Redacteur van Groot Nederland was de schrijver J. Greshoff, een vriend van Ter Braak en Du Perron, die nauw betrokken was geweest bij de oprichting van Forum. In de nadagen van Forum had Greshoff geprobeerd door Ter Braak voor de redactie Groot Nederland te winnen.Ga naar eind8 Dat plan mislukte. In plaats van Ter Braak was in januari 1936 de schrijver S. Vestdijk, die een tweetal jaren redacteur was geweest van Forum, opgenomen in de redactie van Groot Nederland, nadat Van Tricht tevergeefs geprobeerd had hem in te lijven bij De Stem.Ga naar eind9 Groot Nederland was een anthologisch tijdschrift en stond eind 1941 onder redactie van Vestdijk en de Vlaamse dichter Jan van Nijlen, met de jonge essayist Arthur van Rantwijk als redactiesecretaris. Greshoff was in 1939 naar Zuid-Afrika geëmigreerd en had met de praktische gang van zaken bij Groot Nederland sedertdien niet of nauwelijks bemoeienis gehad; zijn naam was bovendien in november 1941 op last van de Duitse bezetter van de omslag van Groot Nederland verwijderd. Begin december dreigde aanvankelijk ook Groot Nederland vanwege de papierbezuiniging na de jaarwisseling niet meer te kunnen verschijnen, maar op 24 december 1941 kon Van Rantwijk aan Van Nijlen melden: ‘Het tijdschrift kan voorloopig weer verschijnen, zij het in kleinere omvang, doch verder geheel op den ouden voet.’Ga naar eind10 Waarom voor Groot Nederland een uitzondering werd gemaakt, is niet geheel duidelijk. Groot Nederland zou gaandeweg de oorlog in handen vallen van de Nederlandsche ss.Ga naar eind11 De uitgever van Groot Nederland en Van Loghum Slaterus hadden in de loop van 1941 regelmatig overleg over de houding die ze dachten te moeten innemen tegenover de maatregelen die de Duitse autoriteiten tegen tijd- | |
[pagina 48]
| |
schriften troffen. Ook een uitgeverij als P.N. van Kampen & Zoon, die het tijdschrift De Gids uitgaf, werd door Van Tricht bij dit overleg betrokken. In eerste instantie probeerde Van Tricht De Stem te koppelen aan De Gids, pas toen hij met Van Kampen niet tot een akkoord kon komen, sloot hij eind december 1941 een overeenkomst met Van Holkema & Warendorf.Ga naar eind12 | |
Een nieuwe redactieHet ‘critisch humanisme’, dat Van Tricht vanaf het midden van de jaren dertig tevergeefs bij Coster bepleit had, zou ook de leidraad worden bij de heroprichting van De Stem. Het initiatief hiervoor lijkt te zijn genomen door Van Tricht. Hij wendde zich omstreeks maart 1943 tot Donkersloot. Coster had zich door zijn vooroorlogse afstandelijkheid ten opzichte van de politieke, economische en ideologische situatie in Nederland in Van Trichts ogen gediskwalificeerd als tijdschriftleider en had zich bovendien aangemeld bij de in april 1942 door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer. Naast Donkersloot werden ook diens Amsterdamse collega's Jan Romein en H.J. Pos bij de plannen betrokken, beide fondsauteurs van Van Tricht. O. Noordenbos, die redactiesecretaris van De Nieuwe Stem zou worden en vanaf maart 1944 bij de voorbereidingen was betrokken, meende ten onrechte dat het initiatief bij Donkersloot had gelegen. Bij diens dood schreef Noordenbos: ‘Hij liep rond met een plan een orgaan op te richten dat een radicaal strijdbaar geluid zou laten horen en dat net zo veel zou verschillen van het vage humanistisch-ethische geluid van de vooroorlogse Stem [...] als hijzelf nu verschilde van de man die hij vóór de oorlog was geweest. Niet zozeer in gezindheid, maar wel in kracht van overtuiging en bewustheid. Hij zocht ook zijn mederedacteuren in politiek en maatschappelijk radicaler richting.’Ga naar eind13 Ook Annie Romein-Verschoor, die namens haar echtgenoot Jan Romein een aantal vergaderingen van de beoogde Nieuwe Stem-redactie bijwoonde, ging in haar autobiografie van die foutieve veronderstelling uit.Ga naar eind14
Op het moment dat Van Tricht Donkersloot benaderde over de heroprichting van De Stem lag het tijdschrift al ruim een jaar stil. Het driemanschap dat bij het initiatief voor het nieuwe tijdschrift werd betrokken had deels een gemeenschappelijke achtergrond, maar verschilde anderszins ook op een aantal punten. Donkersloot, die vanwege zijn gezondheid tot 1936 in | |
[pagina 49]
| |
Zwitserland woonde en van daaruit het Critisch Bulletin redigeerde, stond aanvankelijk niet geheel afwijzend tegenover het nationaal-socialisme. Eind december 1933 (Hitler was toen al een jaar aan de macht en de eerste anti-joodse maatregelen waren al getroffen) schreef hij bijvoorbeeld aan Van Tricht dat het moeilijk was zich een goed beeld te vormen van wat er zich in Duitsland afspeelde, maar dat er naar zijn mening in Nederland ‘groote vooroordelen’ heersten. Hij wees Van Tricht ook op sommige, boven alle verdenking staande Duitsers die ‘het nieuwe regime met groot vertrouwen en overtuiging aanhangen’. Onder het aanroepen van de sociaal-democratische voorman Willem Banning zou Donkersloot daarom het nationaal-socialisme niet ‘barbaarsch’ durven te noemen: ‘Er zit een groot stuk idealisme in, en de militaristische elementen zijn wel talrijk maar de andere ook! [...] Hitler hoort m.i. tegenwoordig wel buiten twijfel bij degenen die oprecht aan den vrede willen meewerken.’ In zijn bijdrage ‘Literatuur en politiek in Duitschland’ aan een speciale aflevering van Critisch Bulletin gewijd aan ‘Literatuur - Politiek - Tijdsproblemen’ hield hij zich ook nadrukkelijk op de vlakte. Ook in zijn besprekingen van het werk van Duitse Exil-schrijvers toonde hij zich regelmatig onnodig afwerend. Zijn naïeve analyse van de politieke ontwikkelingen werd niet gedeeld door Jan Romein, die in zijn buitenlandkronieken in onder meer Groot Nederland - gebundeld in Machten van dezen tijd (1933-1938) en Gegist bestek (1939) - al vanaf het begin een heel wat kritischer geluid liet horen. Ook Pos, die sinds 1924 bevriend was met Romein, volgde de Duitse ontwikkeling vanaf het begin met zorgvuldig en met groot wantrouwen. Anders dan Romein was hij geen communist, maar wel stond hij uitgesproken sympathiek tegenover de Sovjet-Unie.Ga naar eind15 Romein en Pos behoorden in 1935 tot de initiatiefnemers van het Comité van Waakzaamheid van antinationaal-socialistische intellectuelen. Donkersloot was daarbij of bij soortgelijke initiatieven als Eenheid door Democratie niet merkbaar betrokken. Integendeel, in Critisch Bulletin waakte hij er nadrukkelijk voor een specifiek standpunt te bevoordelen. De medewerkerslijst van zijn tijdschrift vertoonde een amalgaam aan opvattingen, waaronder die van een aantal auteurs die net als hij niet geheel afwijzend tegenover het nationaal-socialisme stonden. Dat gebrek aan duidelijke keuzes werd hem herhaaldelijk voor de voeten geworpen. Dat hij zich na de oorlog tegenover Coster als ‘medestrijder’ van Romein en Pos afficheerde, is dan ook wat overdreven. | |
[pagina 50]
| |
Donkersloot was sinds april 1936 hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.Ga naar eind16 Ook Romein en Pos waren aan die universiteit verbonden, de eerste sinds mei 1939 als buitengewoon hoogleraar vaderlandse geschiedenis en de tweede sinds oktober 1932 als hoogleraar theoretische wijsbegeerte en geschiedenis van de wijsbegeerte, na eerst acht jaar hoogleraar aan de Vrije Universiteit te zijn geweest. Vanaf midden 1941 was Donkersloot actief betrokken geweest bij het beginnend verzet tegen het verplichte lidmaatschap van de Nederlandse Kultuurkamer voor schrijvers en andere kunstenaars. Hij had als gevolg daarvan eerst enige tijd in de Strafgevangenis in Scheveningen gevangen gezeten en vervolgens van 10 juni tot 15 augustus 1942 in het gijzelaarskamp in Sint-Michielsgestel, waar een groot aantal intellectuelen gevangen werd gehouden; hij werd om gezondheidsredenen vrijgelaten en dook vervolgens onder in Wassenaar. Die paar maanden in Sint-Michielsgestel verkeerde Donkersloot in het gezelschap van Pos, die begin oktober 1940 was gegijzeld en na enige tussenstops half mei 1942 in Sint-Michielsgestel arriveerde. Opvallend genoeg - gezien hun latere ambitie met De Nieuwe Stem - was Donkersloot noch Pos betrokken bij het beraad in Sint-Michielsgestel dat na de oorlog leidde tot de oprichting van de doorbraakpartij Nederlandse Volks Beweging.Ga naar eind17 Tijdens zijn verblijf in Sint-Michielsgestel had Pos de mogelijkheid af en toe naar Den Bosch te reizen of zelfs in het kamp bezoek te ontvangen. Van Tricht slaagde er op die manier in regelmatig vis à vis met hem te overleggen. Op 16 september 1943 - toen de voorbereidingen voor De Nieuwe Stem al gestart waren - werd Pos, evenals eerder Donkersloot, om gezondheidsredenen uit gevangenschap vrijgelaten. Evenals Donkersloot en Pos was Romein begin 1942 onder Duitse dwang als hoogleraar ontslagen. Op 30 januari van dat jaar was hij als represaille voor enkele communistische aanslagen geïnterneerd. Na zijn vrijlating op 20 april dook hij onder. Dat bemoeilijkte de contacten met zijn toekomstige mederedacteuren. | |
Heroprichting van De StemOp 23 maart 1946 zou Donkersloot in een brief aan Coster verantwoording afleggen over de gang van zaken rond de heroprichting van De Stem. Coster was bewust onwetend gehouden over de plannen en verkeerde zelfs | |
[pagina 51]
| |
geruime tijd in de veronderstelling dat ook Donkersloot was buitengesloten. ‘Laat ik je in het kort vertellen, hoe voor mij de gang van zaken tot “de Nieuwe Stem” geleid heeft’, schreef Donkersloot, ‘Ik had tijdens de bezetting eigenlijk geen plan meer om nog weer een tijdschrift te redigeeren, om het bezwaar van het redactiewerk. Toen vroeg, lang na mijn wederinvrijheidstelling, Jan [van Tricht] mij of ik soms toch weer een litterair tijdschrift dacht te beginnen. Dat heb ik afgeslagen, om dezelfde reden. Samen wederopvatten van de Stem kwam voor mij ook niet in aanmerking. Onze samenwerking was [...] moeilijk en weinig vruchtbaar geweest [...]. Waar ik wel zin in had, heb ik Jan toen geopperd, dat was een heel nieuw tijdschrift, niet in de eerste plaats litterair, maar meer algemeen cultureel en samen met twee menschen aan wie ik als medestrijders en lotgenooten in deze jaren veel heb gehad, nl. Pos en Romein. Daaruit is het plan geboren van de Vox Humana, zooals het tot het laatst voor de bevrijding bedoeld was te heeten. [...] Zooals je ziet, heb ik mij niet tot Jan “gewend”, zooals je in je brief meent, maar hij destijds tot mij, en mijn tegenvoorstel en behoefte voerden toen in een geheel andere richting dan eenige voortzetting van de Stem, naar een veel meer algemeen orgaan van hedendaagsche radicale stemmen en stroomingen.’
Van Tricht had op 1 maart 1943 Donkersloot zijn plannen aangaande De Stem ontvouwd: ‘De gedachte komt wel eens bij mij op, of het misschien niet beter zou zijn, iets geheel nieuws te beginnen. Ook in dat geval zou het echter nodig zijn, een meer-hoofdige redactie samen te stellen.’ Hij benadrukte dat dit nog maar een eerste plan was, maar wilde graag weten of hij op Donker kon rekenen. Ondanks eerder uitgesproken reserves reageerde Donkersloot positief. Eind maart beraadslaagden Donkersloot en Van Tricht, en op 10 mei liet Van Tricht hem weten dat hij met Romein had gesproken over ‘de nieuwe Stem’ en dat die veel voelde voor het plan, juist ook vanwege de combinatie met Donker en Pos. Van Tricht schreef bij die gelegenheid ook: ‘hij voelde tevens, evenals ik, ervoor om Theun de Vries eventueel in de redactie op te nemen. Tevens opperde hij nog iemand anders voor de redactie, indien wij er toe zouden willen overgaan, om een auteur buiten de redactie zelf aan te stellen.’ Enigszins angstig schreef hij aan het slot van zijn brief: ‘Daarna zal Dirk langzamerhand moeten worden voorbereid, waarbij ik mij enigszins | |
[pagina 52]
| |
als de beul voel.’ 11 juni sprak Van Tricht vervolgens met Pos, die het plan omarmde.
De door Donkersloot afgewezen Theun de Vries, een van Van Loghum Slaterus succesauteurs, was eind 1936 op aandringen van de Romeins lid geworden van de Communistische Partij (cpn). Dat partijlidmaatschap stond nu mogelijk een redactielidmaatschap van het nieuwe tijdschrift in de weg. De Nieuwe Stem zou er ook altijd voor waken openlijk partij te kiezen voor een van de politieke stromingen. Maar ook vóór zijn radicalisering in politiek opzicht was De Vries al eens te licht bevonden om redacteur te worden van De Stem.Ga naar eind18 Wie de andere door Romein geopperde redacteur was, is niet bekend. Donkersloot wees De Vries' kandidatuur af. In een brief aan Van Tricht van 26 mei 1943 noemde hij de het driemanschap Romein-Pos-Donkersloot ‘een mooi homogene, geestverwante combinatie’, maar hij keerde zich bij die gelegenheid tegen een tweede literator. Hij zag bovendien De Vries niet direct als geestverwant. Van Tricht gaf De Vries zonder slag of stoot gewonnen. Op 29 mei schreef hij Romein: ‘Er is natuurlijk wel wat voor te zeggen, wanneer men de Vries uitsluitend als literator beschouwt: maar hij heeft ook een andere kant, de cultuurhistorische, als men wil. Deze echter wordt in de redactie weer door u vertegenwoordigd.’ Ook Romein, die zelf in 1938 met de cpn had gebroken, was het bij nader inzien wel met Donkersloots embargo tegen De Vries eens. Op 2 juni schreef hij Van Tricht: ‘Bovendien, ik vrees wat hem èn mij in een betr. kleine redactie betreft, een ongewenste politieke belasting, niet naar binnen, maar des te meer naar buiten toe! Ik ben daar te meer tegen, omdat ik wel voor uitbreiding voel, maar dan een, die een aanvulling betekent. Ik denk aan een jurist en een natuurwetenschapsbeoefenaar. Maar namen zou ik nog niet willen noemen, omdat ik eerst verzekerd wilde zijn van het toetreden van Pos, die ook over uitbreiding mee dient te beslissen. [...]. Moge “De Nieuwe Stem” luid klinken!’ | |
Vox HumanaZoals hierboven al te lezen was, nam Van Tricht op zich Coster in te lichten. Op 9 juni 1943 - nog vóór hij met Pos sprak, maar nádat hij al met Donkersloot en Romein tot overeenstemming was gekomen - lichtte hij Coster in over de toekomst van De Stem. Uit de daarop volgende correspondentie | |
[pagina 53]
| |
De Nieuwe Stem afl 1 1946
| |
[pagina 54]
| |
blijkt dat Coster er min of meer van uit ging dat De Stem onder zijn leiding kon herrijzen. Voor wat Van Tricht bij de oprichting van De Nieuwe Stem voor ogen stond, zijn de gedachten die hij op 26 juli in een brief aan Coster ventileerde uiterst belangrijk: ‘Na langdurige overwegingen kom ik je dan eindelijk vertelen, welk besluit ik ten opzichte van De Stem heb moeten nemen. Ik schreef je reeds een tijd geleden, dat de toekomst van De Stem mij sterk bezighield in verband met hetgeen Nederland de laatste jaren heeft doorgemaakt. Het is namelijk, naar 't mij voorkomt, niet aan twijfel onderhevig, dat ten gevolge van de oorlog een nieuw tijdperk zal aanbreken, waarin het maatschappelijke en culturele leven sterk zal verschillen van dat van voor de oorlog. Er zal niet eenvoudig bij 9 Mei '40 kunnen worden aangeknoopt, maar er zal een diepe caesuur blijken te zijn ontstaan ten gevolge van de ingrijpende veranderingen, die de sociaal-economische structuur van Europa intussen zal blijken te hebben ondergaan. Hierdoor en door alles, wat Nederland onder de bezetting heeft meegemaakt, zal ook in ons land een sterk besef ontstaan, een nieuwe fase te zijn ingetreden. Dit besef moet ook tot uiting komen in elk orgaan, dat onder deze omstandigheden wil trachten een leidende functie te vervullen, en kan niet bereikt worden door eenvoudige voortzetting van de vroegere organen. Ook wanneer men meent, dat de algemene beginselen, die De Stem vooral in een later stadium heeft voorgestaan, ook in de toekomst hun geldigheid behouden, dan zullen zij zich toch voor een geheel nieuwe situatie zien geplaatst en opnieuw gemunt moeten worden. De Stem is hiertoe in zijn huidige vorm niet meer geschikt. Hoe zeer ik 't ook betreur, ik zie geen andere oplossing, dan De Stem op te heffen en een nieuw tijdschrift te beginnen onder een nieuwe, uitgebreide, zo veel mogelijk homogene redactie, in staat op de verschillende gebieden van het culturele leven de consekwenties te trekken van de nieuwe tijd.’ Exit Coster, die uit woede zijn langdurige relatie met Van Loghum Slaterus verbrak. Na de oorlog reageerde Coster al even bitter op de daadwerkelijke komst van De Nieuwe Stem. Aan Anton van Duinkerken schreef hij in november 1945: ‘Mijn dank voor je hartelijke woorden in zake het oprichten van “De Nieuwe Stem”. Ik zal er maar niet op doorgaan, alleen dit: het heeft niets uit te staan met de rampzalige “principiële” verdeeldheden die zijn uitgebroken. Dit alles dateerde al van veel vroeger, reeds vóór jaren vond Van Tricht mij “uit de tijd”.’Ga naar eind19 | |
[pagina 55]
| |
Ook al liet Romein in zijn brief aan Van Tricht van 2 juni 1943 per ongeluk de naam ‘De Nieuwe Stem’ vallen, hij bedoelde toen nog de nieuwe De Stem. 17 juni schreef Donkersloot aan Van Tricht: ‘Er verder over nadenkende komt het mij meer en meer gewenscht voor, zoowel om het nieuwe karakter te markeeren als om Dirk [Coster], een nieuwe titel te kiezen maar met ondertitel: Nieuwe reeks van De Stem. Als titel zou in dieperen èn in gewonen practischen zin zeer goed en suggestief zijn: Voortgang.’ Vanaf het moment dat Van Tricht zijn plan voorlegde aan de drie potentiële redacteuren kwam de beoogde redactie ondanks de oorlogsomstandigheden elke maand wel een keer bijeen, al liet Jan Romein zich vaak vertegenwoordigen door zijn echtgenote. In november 1943 werd gekozen voor de naam Vox Humana. ‘Met “Vox humana” ben ik hoe langer hoe meer ingenomen. Dit is een prachtige vondst, die dunkt mij zeer suggestief zal werken, wanneer het inhumane voorbij zal zijn’, schreef Van Tricht halverwege die maand aan Donkersloot. | |
Uitbreiding van de redactieAan het eind van 1943 buitelen de namen van mogelijke redactieleden over elkaar. Donkersloot stelde voor de advocaat Arie Mout (1900-1978), een sporadisch medewerker van Critisch Bulletin bij wie Donkersloot in Wassenaar zat ondergedoken en die hem de naam Voortgang voor het nieuwe tijdschrift had ingefluisterd, redactiesecretaris te maken. Er was ook even sprake een redacteurschap van de jurist H.R. Hoetink (1900-1963), een collega van Donkersloot, Romein en Pos aan de Amsterdamse universiteit en vanwege zijn antinationaal-socialistische activiteiten tijdens diens gevangenschap een lotgenoot van Romein. Donkersloot keert zich echter tegen Hoetinks kandidatuur, waarop vervolgens kandidatuur van de Utrechtse hoogleraar volkenrecht J.H.W. Verzijl (1888-1987) in zicht kwam. Ook Verzijl had zich in woord en geschrift tegen de Duitse bezetter gekeerd en had om die reden samen met Pos gevangen gezeten. Als redactiesecretaris noemde Pos de historicus H. Bonger (1911-1999), die later net als Pos en Hoetink een vooraanstaande rol zou spelen binnen het Humanistisch Verbond en de zoon was van de sociaal-democratische voorman W.A. Bonger.
Tussen de redacteuren en Van Tricht werd verder gesteggeld over de posi- | |
[pagina 56]
| |
tie van de historicus Oene Noordenbos (1896-1978) die naar voren werd geschoven als ideale redactiesecretaris. Romein spiegelde Noordenbos voor dat hij volwaardig redacteur zou worden, maar Donkersloot keerde zich tegen dat idee. Hij vond recente bijdragen van Noordenbos in De Gids te stroef geschreven om hem tot de redactie toe te laten. Donkersloots overweging daarbij was dat bijdragen van redacteuren moeilijk kunnen worden geweigerd. Pos viel hem bij. Eind maart stuurde Van Tricht de afleveringen van De Gids met de artikelen van Noordenbos aan Romein, ‘ter staving van zijn [= Donkersloots] stelling, dat stijl en taal nogal wat te wensen overlaten. [...] Hij meent, mijns inziens terecht, dat de Vox hogere eisen zou moeten stellen [...].’ Noordenbos had inmiddels al op 12 maart 1944 verontwaardigd aan Van Tricht laten weten dat hij niets voor een ondergeschikte positie voelde: ‘De eerste maal dat ik van de voortzetting van de Stem onder een andere naam en uitgebreide redactie heb gehoord, was toen Romein mij een voorstel van de nieuwe redactie deed, dat anders was dan wat ik nu uit jouw brief lees. Het ging toen om een redacteur-secretaris, die bereid en in staat zou zijn de bemoeiingen, die het secretariaat van een tijdschrift, dat na de oorlog in Nederland een rol wil spelen op een breed cultuurfront, met zich meebrengt, op zich te nemen.’ Donkersloot stelde op 27 maart na overleg met Pos nog voor Noordenbos uitzicht te bieden op een redacteurschap op termijn. Noordenbos zou zich naar zijn mening dan niet tekort gedaan behoeven te voelen, want als reden hiervoor zou dan worden opgevoerd dat de andere redacteuren elkaar al goed kenden en dat Noordenbos zich eerst met alle redactieleden goed moest kunnen verstaan. In eerste instantie wees Noordenbos ook dit aanbod van de hand, maar kennelijk heeft Romein hem kunnen overtuigen, want op 14 april 1944 nam hij het alsnog zonder enige restrictie aan. Als de eerste aflevering van De Nieuwe Stem in januari 1946 verschijnt, blijkt Noordenbos' naam toch stilzwijgend tussen die van de andere redacteuren opgenomen te zijn.
Naast de verwikkelingen rond het redactiesecretariaat speelde ook nog het mogelijke redacteurschap van Verzijl. Begin 1944 was daartoe besloten, maar Verzijl reageerde lang niet op het hem gedane aanbod. Hoewel hij wel een redactievergadering op 6 juli 1944 bijwoonde, zou hij uiteindelijk toch niet | |
[pagina 57]
| |
figureren op het tableau de la troupe op de omslag van de eerste aflevering. De reden daarvan is onbekend. Wel komt zijn naam voor op het briefpapier voor De Nieuwe Stem dat begin augustus 1945 gemaakt werd. Daarop worden Donkersloot, Pos, Romein, Verzijl en Noordenbos als redactieleden vermeld. Tot de redactie zou wél de journalist H.M. van Randwijk (1909-1966) gaan behoren. Annie Romein vermeldt Van Randwijk in haar autobiografie als deelnemer aan de voorbereidende vergaderingen tijdens de oorlog,Ga naar eind20 maar hier heeft haar geheugen haar in de steek gelaten. De naam van Van Randwijk dook pas op 23 oktober 1945 voor het eerst op in de correspondentie tussen Van Tricht aan Donkersloot; op 1 november liet Van Tricht Pos weten: ‘Nog steeds heb ik van Noordenbos niets gehoord over de vijfde redacteur, zodat ik vrees dat het met van Randwijk niet vlot.’ Eind december verschijnt ook zijn naam op het briefpapier van De Nieuwe Stem. De verzetsheld Van Randwijk, die betrokken was bij het illegale blad Vrij Nederland, was na de oorlog razend in trek. In alle drukte had hij gemeend slechts een toezegging te hebben gedaan tot medewerking, zodat hij vol verbazing zijn naam op de omslag van de eerste aflevering aantrof.Ga naar eind21 Mogelijk dat Romein, die voor Uitgeverij Vrij Nederland het programmatische Nieuw Nederland. Algemene beginselen ener hervorming in hoofd en leden (1945) had geschreven, hem had aangedragen. Bij de verschijning van De Nieuwe Stem bleek verder nog de Leidse etnoloog J.P.B. de Josselin de Jong tot de redactie toegetreden te zijn. Ook over zijn komst is in de redactieverslagen en in de correspondentie tussen redacteuren en uitgever niets terug te vinden. De Jongs naam figureerde vanaf begin november 1945 op het briefpapier.
Op de al genoemde redactievergadering van 6 juli 1944 werd ook gesproken over een in te stellen ‘Raad van medewerkers’, een enkele schrijver of politicus, maar veelal academici met zeer uiteenlopende vakgebieden. Het werd een nogal megalomane lijst. De namen die daarvoor in de notulen genoemd worden zijn de al eerder ter sprake gebrachte Hoetink en Tielrooy, H.A. Kramers, Cornelia van Arkel, Albert Helman (pseudoniem van Lou Lichtveld), W. Verkade, Willem Banning, Hk. Brugmans, J.H. Boeke, Jan Tinbergen, een zekere Kruyt (mogelijk de chemicus H.R. Kruyt of anders de socioloog J.P. Kruyt), S. Vestdijk, J.H. van der Hoop of eventueel in zijn plaats een zekere mevrouw Westerman Holstijn-Schuurmans, Annie Romein, Marie-Anne | |
[pagina 58]
| |
Tellegen, D. Hazewinkel-Suringa, Liesbeth Ribbius Pelletier, J.J. Schrieke, Jan Duyvendak en W. Schermerhorn (de latere minister-president). Volgens de aantekeningen van Pos zou deze ‘Raad van medewerkers’ niet meer dan twaalf leden moeten tellen. Op een tweede exemplaar van deze notulen zijn in potlood nog de namen van Andries Kaas, Ph. Kohnstamm jr., de al genoemde Bonger, Johan van der Woude en D. Loenen bijgeschreven.Ga naar eind22 Kennelijk hebben redacteuren de namen van al hun in aanmerking komende kennissen ingebracht. | |
Financiële afsprakenAugustus 1944 werd besloten dat Van Tricht als uitgever de vergaderingen van de redactie niet langer zal bijwonen, omdat het alleen nog maar ging om de samenstelling van de eerste afleveringen. De zakelijke kant van de zaak was inmiddels afdoende besproken. Eind februari 1945 deed Van Tricht de redactie een voorstel inzake het honorarium van de redactie en medewerkers. Hij had daarvoor advies ingewonnen bij E.J. Dijksterhuis, de redactiesecretaris van De Gids. Het honorarium van de redactie werd afhankelijk gesteld van het aantal abonnees. Per abonnee ontving de redactie f2,50. Van Tricht garandeerde de tegenwaarde van 1000 abonnees; het zouden er uiteindelijk iets van 600 worden.Ga naar eind23 Later verhoogde hij dit bedrag met nog eens f1.000. Medewerkers werden gehonoreerd met f 3,00 per bladzijde met maximum f300; voor wetenschappelijke bijdragen en romans werd een aflopende schaal vastgesteld. De abonnementsprijs werd f25 per jaar, bij een omvang 8 vel per aflevering. Met 1000 abonnees dacht Van Tricht de kosten te kunnen dekken. | |
Naam van het tijdschriftVox Humana had lang dienst gedaan als mogelijke naam van het nieuwe tijdschrift en Donkersloot had in juni 1943 als alternatief de naam Voortgang gesuggereerd. In een brief van 20 juni 1945 van Pos aan Van Tricht werd vervolgens voor het eerst ook de naam De Nieuwe Stem gelanceerd: ‘Wat de V.H. betreft, nog dit: wij drieën [Pos, Romein, Noordenbos] voelen bij nader overweging toch wel voor een naam als De Nieuwe Stem, die minder zwaarwichtig is dan V.H.’ 23 augustus herhaalde Van Tricht in een brief aan Pos zijn opmerking tijdens de laatste redactievergadering, waarin hij voorstelde | |
[pagina 59]
| |
in de ondertitel ‘politiek’ en ‘cultuur’ om te draaien, ‘omdat m.i. cultuur het meest belangrijke begrip in deze combinatie is. Romein voelde daar toen minder voor. Achteraf blijkt Noordenbos het met mij eens; hij schrijft terug, dat zich zelfs Vrij Nederland een Onafhankelijk, Cultureel, Sociaal & Politiek weekblad noemt, en in dit blad zal toch de politiek wel een grotere plaats innemen dan in de nieuwe Stem.’ | |
Concurrerende plannenBegin oktober 1943 wilde Romein de plannen voor Vox Humana al restrictief naar buiten brengen. Op 4 oktober schreef hij aan Van Tricht: ‘Men sprak mij over de oprichting of heroprichting van een aantal periodieken na den oorlog. Nu is het voor mij het eenvoudigst, en het meest afdoende, wanneer ik mij aan de waarheid kan houden bij mijn weigering om medewerking [...] en daarom de vraag: is het mij geoorloofd Uw plannen kort uiteen te zetten?’ Drie dagen later antwoordde Van Tricht hem er geen bezwaar tegen te hebben als Romein desgevraagd zou meedelen dat hij ‘tot de redactie van “De Stem” in voortgezette vorm’ is toegetreden. Voor welke periodieken Romein benaderd was, is onduidelijk. De plannen voor De Nieuwe Stem raakten in kleine kring bekend. Op 1 juli 1944 schreef de voorheen bij uitgeverij L.J. Veen werkzame Van der Woude aan Vestdijk, die ex-redacteur van Groot Nederland was: ‘Van de Stem weet je, hè? Donker, Pos en Romein.’Ga naar eind24
Elders waren in het verborgene ook initiatieven voor na de oorlog ontplooid, waarvan sommige concurrentie voor De Nieuwe Stem dreigden te betekenen. Pos, die klaarblijkelijk kennissen over de komst van Vox Humana had ingelicht, ontving op 26 april 1945 een brief van de Leidse hoogleraar J.C. van Oven, die een poging deed de nieuwe plannen te combineren met De Gids en maar meteen een redactieplaats voor zichzelf leek te reserveren: ‘[...] de kwestie van het tijdschrift begint mij hoog te zitten: ik geloof dat die oneindig belangrijker is dan wij eerst meenden, en wel omdat er niet wéér te veel tijdschriften in Nederland moeten gaan verschijnen en niet wéér de uitgevers het voor het zeggen moeten hebben. Wil daarom het volgende eens overwegen: De grondslag van ons geco- of gesubordineerd tijdschrift moet véél breder zijn dan wij beiden eerst overwogen, dan de “Vox humana” of | |
[pagina 60]
| |
de “Vrijheid en sociale rechtvaardigheid”. [...] Nu, zulk een tijdschrift behoeft niet opgericht te worden, maar gewenscht is daarover te onderhandelen met den uitgever van De Gids, Van Kampen te Amsterdam [...] Ziehier hoe ik mij den modus procedendi denk [...]: Wij - d.w.z. jij en ik - richten op een stichting [...]. Dan pleeg jij overleg met Romeyn [sic], Donkersloot en van Tricht, en met hun goedkeuring en medewerking maken wij een lijst met klinkende namen [...]. Gewapend met die lijst, waarop laat ons zeggen tweehonderd namen staan van menschen die steun of zelfs medewerking hebben toegezegd, gaan wij naar van Kampen.’Ga naar eind25 20 juni waarschuwde Pos Van Tricht: ‘Is het je reeds bekend, dat van Oven (Leiden) bezig is te trachten, de Gids-redactie te winnen voor een hernieuwing, waarin een plan tot een eigen tijdschrift dat hij had zou worden verwerkt, terwijl hij mij kort na de bevrijding polste, of jij wellicht bereid zou zijn om samen met v. Kampen die nieuwe combinatie uit te geven? Hij wilde er dan ook de v.h. in opsmelten: ik meende goed te doen, hem te zeggen, dat onze plannen reeds te ver gevorderd zijn dan dat we op zijn voorstellen konden ingaan.’ Een tweede, en meer reële concurrent, vormde een tijdschrift waarbij Theun de Vries betrokken was. Al in mei 1944 benaderde hij Van Tricht met het plan voor een nieuw tijdschrift. Of hij van de plannen met De Nieuwe Stem en zijn eigen misgelopen redacteurschap afwist, is onbekend. Mogelijk had De Vries' initiatief te maken met de legale voortzetting van De Vrije Katheder, waarbij De Vries vanaf midden 1943 op verzoek van de ondergedoken cpnleiding betrokken was. Op 15 mei wees Van Tricht het aanbod af: ‘Over ons gesprek inzake het tijdschrift heb ik nog eens ernstig nagedacht en je voorstel van alle kanten bekeken. Zoals ik reeds zei is er iets zeer aantrekkelijk in. Er kan inderdaad een behoorlijke belangstelling voor worden verwacht, maar daar staat tegenover, dat, om dit blad er behoorlijk in te krijgen, er eigenlijk dag en nacht iemand mee bezig moet zijn. [...] Daarbij komt, dat het mij toch wel bezwaarlijk lijkt, ook uit practische overwegingen, om twee tijdschriften te exploiteren, die beide grote aandacht vragen en voor een deel in hun doelstelling parallel lopen. Het komt mij voor, dat er gemakkelijk herhaaldelijk situaties denkbaar zijn, waarin men het belang van het ene tijdschrift niet kan dienen zonder dat van het andere te schaden.’Ga naar eind26 Kort daarop, tijdens de redactievergadering van wat De Nieuwe Stem zou worden van 10 augustus 1944 werd nog gesproken over een ‘zoal niet con- | |
[pagina 61]
| |
currerend, dan toch enigszins vergelijkbaar tijdschrift, dat Pantheon zou heten en Europees georiënteerd zou zijn’, waarvoor Romein benaderd zou zijn.Ga naar eind27 Bovendien was, alweer, Theun de Vries vanaf maart 1941 doende geweest een ‘essayistisch blad’ voor te bereiden, dat hij samen met Vestdijk en de componist Rudolf Escher wilde starten en dat zou moeten worden uitgegeven door Van Loghum Slaterus: ‘een tijdschriftje waarvan elk nummer geheel uit een studie bestaan zou: historisch, wijsgerig, literair, beeldende kunst, muziek.’Ga naar eind28 Dat plan werd omgevormd tot een boekreeks die na de oorlog onder de naam Gastmaal der Eeuwen inderdaad bij zal verschijnen onder een redactie bestaande uit De Vries, Noordenbos en K.F. Proost. | |
De geboorte van De Nieuwe StemOp 20 maart 1944 schreef Pos aan Van Tricht over de redactieverklaring voor het eerste nummer: ‘Ik was bij Donkersloot om over het concept te spreken. Wat ik geformuleerd had bleek in verrassende en verheugende mate met zijn aantekeningen overeen te stemmen.’ Op 1 april stuurde hij Van Tricht de tekst. Het nieuwe tijdschrift was toen nog steeds Vox Humana getiteld. Aanvankelijk was voorgesteld in de ondertitel een verwijzing naar de oude De Stem op te nemen, maar dat idee liet de redactie bij nader inzien varen. Op 6 april en 9 juni 1944 vonden redactievergaderingen plaats waarop de concept-redactieverklaring wordt besproken. Bij de laatste vergadering waren Pos en Romein beiden niet aanwezig. In Pos' archief bevinden zich twee ongedateerde en nauwelijks van elkaar afwijkende concepten, waarin hij onder meer op de naam van het tijdschrift inging: ‘We hebben aan ons tijdschrift de naam Vox humana gegeven. Deze symboliseert de richting waarin we ons het wederopbouwen en voortgezette bouwen denken: wij staan daarbij op den grondslag der menschelijkheid. Tegelijk herinnert deze naam [er] opzettelijk aan dat wij de traditie willen voortzetten van De Stem, die tusschen de beide oorlogen zich onder beproefde leiding van Dirk Coster heeft doen horen. Dat we deze nieuwe “Stem” als steun der menschelijkheid aanduiden, bevestigt ook in die nadere bepaling dat we willen aanknopen bij een traditie.’Ga naar eind29 | |
[pagina 62]
| |
26 juni 1945 stuurde Noordenbos een tekst voor het prospectus aan Pos, die bij een eerdere bespreking hierover niet aanwezig was geweest. In dit concept staat met een echo van het ontwerp uit 1944 onder meer te lezen: ‘[...] De Nieuwe Stem, die uit de juist afgelopen oorlog, voorzover deze in Europa gevoerd werd, is voortgekomen, beschouwt zich als voortzetting van De Stem, die ontstaan is na de eerste wereldoorlog. Deze traditie bindt het nieuwe tijdschrift vast aan het humanisme dat echter in een nieuwe gedaante optreedt.’Ga naar eind30 Najaar 1945 trad De Nieuwe Stem officieel naar buiten. Als uitgangspunt formuleerde het prospectus: ‘Haar eigen standpunt kan het best worden aangeduid als wortelend in het Humanisme. Dit humanisme verbindt het nieuwe tijdschrift met De Stem, het na de eerste wereldoorlog opgerichte tijdschrift, waarvan De Nieuwe Stem de voortzetting wil zijn, of beter gezegd: de vernieuwende voortzetting. Want het humanisme treedt thans op in een nieuwe gedaante, die als radicaal sociaal humanisme kan worden gekarakteriseerd.’
Vijftien jaar later vatte Donkersloot het uitgangspunt van De Nieuwe Stem nog eens samen: ‘de geest van herstel en vernieuwing; van materiële en culturele wederopbouw en van een vernieuwde democratie’. Hij moest echter constateren dat de ‘natuurlijke, onpolitieke “brede basis” die de mogelijkheid van samenwerking ook bij sterke en scherpe gescheidenheid van opvatting bood’ na de bevrijding al snel verloren was gegaan.Ga naar eind31 Dat sluit aan bij wat Donkersloot al bij verschijning van De Nieuwe Stem aan de voor de bevrijding geschreven redactionele verklaring toevoegde: ‘Wij zijn sinds de bevrijding reeds menige ervaring rijker, maar ook menige illusie armer.’ De Nieuwe Stem wenste zich voor geen van de beide naoorlogse machtsblokken uit te spreken en kwam daardoor zowel van linkse als rechtse zijde onder vuur te liggen. Daardoor heeft De Nieuwe Stem uiteindelijk niet de rol kunnen spelen die het tijdens de oorlog van plan was op zich te nemen.
·> sjoerd van faasen is neerlandicus. Hij is als hoofd Collecties verbonden aan het Letterkundig Museum. Op het ogenblik werkt hij aan een studie over het tijdschrift Criterium (1940-1942). |
|