Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2007 (nrs 21-22)
(2007)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 21]
Het letterkundig tijdschrift Bloemkrans. 1883-1895 ‘Lectuur voor katholieke jongelieden tot bevordering van taalkennis, stijl en letterkundige studie’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
druk bezig met het op poten zetten van een kerkelijke organisatie, daarbij geholpen door congregaties. Dat waren genootschappen van mannelijke of vrouwelijke religieuzen die vooral actief waren op caritatief-sociaal gebied en in het onderwijs. Want ook op maatschappelijk gebied en in sociaal opzicht wilde de kerk iets te bieden hebben. De kerk ontplooide daarom activiteiten op het gebied van armenzorg, ziekenverpleging, de zorg voor wezen en het onderwijs. Priesters en religieuzen namen de leiding op zich bij het organiseren van jeugdwerk, de armenzorg en het volksonderwijs. De bisschoppen op hun beurt namen zelf het initiatief of boden ruimte aan stichters van nieuwe congregaties die te maken hadden met sociale activiteiten.Ga naar eind2. De katholieke opleving werd onder andere zichtbaar in artikelen over maatschappelijk en levensbeschouwelijke vraagstukken in hun al eerder opgerichte dag- en weekbladen.Ga naar eind3. De publicaties in deze organen voegden zich in alle opzichten naar de katholieke traditie. Dat bleek het duidelijkst op het gebied van het onderwijs. Paus Pius IX had in 1864 met zijn encycliek Quanta cura en de daaraan toegevoegde Syllabus errorum de liberale denkbeelden scherp veroordeeld. Het door de liberalen gewenste neutrale onderwijs was voor katholieken sindsdien onaanvaardbaar. Een en ander zou later zijn beslag krijgen in de schoolstrijd. Voorlopig probeerden de in deze periode opgerichte onderwijscongregaties te voorzien in het opleiden van onderwijzers, maar deze konden nog niet bogen op een lange traditie. Voor de aanstaande onderwijzers waren nog geen katholieke leerboeken voorhanden. Voor het onderdeel literatuur moesten de opleiders noodgedwongen nog gebruik maken van niet-katholieke handboeken. Het in 1883 opgerichte literaire tijdschrift Bloemkrans wilde in deze leemte voorzien. De samensteller van Bloemkrans, pater Ghijben, vermoedde dat kweekschoolstudenten via literatuur gemakkelijk in een verkeerde richting konden worden beïnvloed. Een verantwoorde keuze van auteurs zou hen hiervoor kunnen behoeden. Ghijben beschikte over een retorisch talent, eruditie en grote belezenheid, waarmee hij meer dan honderd literaire werken van kritisch commentaar voorzag. Voor het merendeel behandelde hij de moderne auteurs van die tijd, maar maakte een uitzondering voor de door katholieken alom bejubelde Vondel. Met zijn keuze van auteurs en hun literaire producten ontstond een beeld van wat hij toen als de canon van de Nederlandse literatuur beschouwde. Dit alles gezien door een katholieke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bril. Maar Ghijben was in zijn literaire analyses ook een kind van zijn tijd. Het tijdschrift werd in de eigen stoomdrukkerij van het R.K. Jongensweeshuis uitgegeven. Het redactionele werk werd overgelaten aan de redactie-secretaris frater Ludovicus van Houdt.
In dit artikel wil ik laten zien in hoeverre de samensteller van Bloemkrans zich heeft laten beïnvloeden door de opvattingen over proza en poëzie die in die tijd gemeengoed waren. Anders gezegd, het tijdschrift laat zien welke visie in de Nederlandse negentiende-eeuwse literatuur dominant was. Hoewel Bloemkrans een vooral anthologisch karakter heeft, is het mogelijk door een analyse van Gijbens toelichting op literaire werken, een beeld te krijgen van de negentiende-eeuwse literatuuropvattingen. In de dertien jaargangen komen steeds dezelfde thema's terug die een beeld geven van de literaire normen die Ghijben hanteert en de eisen die hij stelt aan de inhoud van een literair werk. Thema's als godsdienst en het ware katholieke, stijl, eenvoud en natuurlijkheid. De niet expliciet uitgesproken, maar toch duidelijk aanwezige literaire kritiek die we op die manier in Bloemkrans kunnen aantreffen, wordt bepaald door de volgende kenmerken: de vorm van een literair werk is ondergeschikt aan de inhoud, c.q. katholieke waarheid; eenvoud is een belangrijk criterium in het waarderen van literatuur; de dichter moet authentiek zijn en mag geen hartstocht imiteren; de waardering van auteurs hangt samen met hun positie in de kerkelijke hiërarchie. Op grond van deze uitgangspunten kan er met het tijdschrift Bloemkrans een beeld ontworpen worden wat volgens Ghijben beschouwd werd als de canon van negentiende-eeuwse letterkunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De samensteller van BloemkransPater Bernardinus Ghijben (1840-1908) kwam in 1854 op de Latijnse school om opgeleid te worden tot priester van de congregatie De fraters van Tilburg. Deze congregatie was door bisschop Joannes Zwijsen in 1844 opgericht. In 1863 werd hij tot priester gewijd en was daarna docent aan de priesteropleiding. Ghijben was het type van een autodidact die zich verdiepte in wiskunde, muziek, plantkunde, filosofie, theologie, taal- en letterkunde. Zijn talent werd onderkend door bisschop Zwijsen die hem in 1868 de opdracht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titelblad van de eerste jaargang Bloemkrans
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaf de tekst te schrijven voor het Mandement over het onderwijs van de Nederlandse bisschoppen. Daarin pleitte hij voor het oprichten van scholen die bezield waren door de geest van de katholieke godsdienst. De jeugd zou in alle leersituaties in aanraking moeten komen met de katholieke waarheid. Omdat er nog geen katholieke onderwijzersopleidingen waren, begon men met het intern opleiden van eigen congregatieleden. De studenten moesten echter wel een staatsexamen afleggen, waarbij ook hun kennis en inzicht in taal en literatuur werd getoetst. Ghijben zag daarbij een probleem opdoemen: hoe te voorkomen dat de studenten allerlei verderfelijke boeken onder ogen krijgen? Hij nam daarom het initiatief tot het oprichten van een eigen letterkundig tijdschrift in 1883: Bloemkrans. Lectuur voor katholieke jongelieden tot bevordering van taalkennis, stijl en letterkundige studie.Ga naar eind4. Het is volgens Horsten de eerste uitgave in ons land in tijdschriftvorm met inleidingen en aantekeningen op het gebied van taal en stijl.Ga naar eind5. Vanaf de vijfde jaargang werd de ondertitel wat kernachtiger geformuleerd: Taal-en Letterkundige studiën voor Katholieke Jongelieden. Dertien jaar, tot en met 1895, heeft de Bloemkrans met dertien jaargangen jongelieden met taalkundige adviezen en analyses van proza en poëzie terzijde gestaan. In zijn ‘woord vooraf tot den Lezer’ legt pater Ghijben uit voor wie zijn tijdschrift bestemd is: ‘Ons eenig doel was, aan kweekelingen voor den onderwijzersstand, of aan leerlingen der hoogste klassen in inrichtingen van uitgebreid lager onderwijs eene lectuur te bezorgen, die aan hunnen studien bevorderlijk, en tevens niet van aantrekkelijkheid ontbloot zou zijn’. In hetzelfde voorwoord stelt Ghijben de pennevruchten van voortreffelijke katholieke schrijvers in het vooruitzicht. Katholieke schrijvers kunnen natuurlijk zonder gevaar gelezen worden, maar, zo stelt hij, meesterschap op letterkundig gebied is soms ook te vinden bij ‘onkatholieke’ schrijvers, met wier werken eenige bekendheid in den jeugdigen onderwijzer wordt gevorderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opzet van BloemkransVan Bloemkrans verschenen er elk jaar vier afleveringen van elk 48 bladzijden. Aan het slot van elke aflevering was er behalve een inhoudsopgave | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een alfabetische lijst met de belangrijkste aantekeningen die Ghijben had gemaakt. Bij de A. stonden bijvoorbeeld woorden als aankanten, arglist, atrium en bij de B. balsturig, begrauwen, bezwalken, enz. Die aantekeningen, zo'n vier- à vijfhonderd per jaargang, waren bedoeld om studenten te helpen bij eventuele taalkundige problemen. De aantekeningen dienden ook nog een ander doel: in de opmerkingen over taal en stijl werden de studenten aangespoord hun creatieve kanten te tonen. Ze zouden kunnen helpen om zich eene juiste, ordelijke en bevallige uitdrukking hunner gedachten eigen te maken. Aldus werden studenten aangemoedigd zelf opstellen te schrijven. Bij de meeste verhalen in Bloemkrans plaatste Ghijben Romeinse cijfers in de kantlijn om voor de lezers de structuur van het verhaal te verduidelijken. Aan de hand van die indeling maakte hij een samenvatting van het verhaal, waarin hij wees op eigenaardigheden in de stijl en de vorm. De studenten werden aangespoord als oefening ook zelf een samenvatting te maken. Inzicht in en kennis van de literatuur kregen de studenten via de opmerkingen die Ghijben bij bijna elke literaire bijdrage plaatste. Die opmerkingen gaven hem de gelegenheid proza en poëzie van de in zijn tijd gerenommeerde schrijvers en dichters van uitgebreid commentaar te voorzien. In totaal werden er 99 gedichten en 137 prozastukken opgenomen. Dertien jaargangen met analyses van romanfragmenten, korte verhalen en poëzie geven een beeld van Ghijbens ideeën over een goed verhaal en een geslaagd gedicht. Om het leerproces te vergemakkelijken konden de lezers zelf aan de slag met oefeningen die waren ontleend aan examenopgaven voor het onderwijzersexamen. De opdrachten werden ondergebracht in de rubriek Oefenschool, vier per jaargang. Na de zevende jaargang werd de rubriek Oefenschool, zonder opgaaf van redenen, opgeheven. Met een ruime keus aan titels konden kwekelingen opstellen maken en deze ook inleveren bij de redactie van het tijdschrift. Als er een opstel werd geplaatst, werd dat voorzien van kritische opmerkingen van pater Ghijben. De titels die het schrijfproces op gang moesten brengen varieerden van Een dag aan zee; Een watertochtje in den zomer; Volksvermaken; Een gezellige Winteravond tot Een oploopje; De Hond; De Ezel. In Oefenschool werden ook gedichten onder de loep genomen. Vragen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en opdrachten stuurden de leerlingen in de analyse van poëzie. Andere opdrachten hadden te maken met moeilijke woorden, uitdrukkingen, beeldspraak en spreekwoorden. Een poëzieopdracht uit oktober 1888 was bijvoorbeeldGa naar eind6.: Geef de gedachten van den dichterGa naar eind7. in proza weer en ontleed taalkundigGa naar eind8. de gespatieerde woorden: De literaire pronkstukken die Ghijben en Van Houdt uiteindelijk voor elke jaargang selecteerden, werden door Ghijben geanalyseerd. Hij legde uit waarom er sprake was van meesterwerken en hoe de kwaliteit van een gedicht of verhaal kon worden vastgesteld. De opbouw van de geplaatste stukken is steeds in dezelfde volgorde. Een nieuw onderdeel begint met een gedicht of prozafragment met onderaan de bladzijde uitvoerige woordverklaring en uitleg van moeilijke passages. Tot slot volgen de Opmerkingen, waarin Ghijben zich kritisch uitlaat of waarin hij blijk geeft van zijn waardering. In die Opmerkingen komen we iets te weten van Ghijbens literatuuropvattingen. Na een gedicht bijvoorbeeld van Bernard van Meurs, Recht door zee, lezen we in Opmerkingen: ‘Hun, wien vroolijke, snaaksche, pittige schrijver nog minder bekend is, moge dit liedje naar meer smaken. Vooral voor eenigszins ontwikkelde jonge lieden zijn zijne verschillende geschriften ter lezing aan te bevelen. Nergens zullen zij stuiten op die laffe, nietige of onkiesche aardigheden, waarmede sommige andere luimige schrijvers hunne voortbrengselen ontsieren en ten deele ongenietbaar maken [...]’.Ga naar eind9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Selectie van literatuur in BloemkransDe opmerkingen die Ghijben plaatste bij de literaire producten van negenendertig katholieke en achtentwintig niet-katholieke auteurs geven natuurlijk allereerst een beeld van zijn eigen literaire voorkeuren en opvattin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen, maar maken het ook mogelijk die ideeën te vergelijken met wat in het Nederland van die tijd gangbaar was. Pater Ghijben analyseerde alle proza en poëzie die in het tijdschrift een plaats kreeg. Het redactiewerk kon hij echter niet alleen af, zodat vanaf de eerste jaargang al de hulp van frater Ludovicus van den Houdt (1848-1926) werd ingeroepen. Van den Houdt kreeg de taak geschikte literatuur te zoeken en de correspondentie met nog levende auteurs te onderhouden. Frater Van den Houdt, schoolhoofd in Tilburg, Deurne en Den Bosch, had een grote literaire belangstelling en schreef zelf gelegenheidsgedichten. Hij was onder de indruk van de toen nog onbekende Gezelle en zorgde voor een publicatie van zijn poëzie in Bloemkrans. We hebben hier dus te maken met een vroege, zo niet de eerste publicatie van Gezelle's gedichten in een letterkundig tijdschrift. Het werk van Gezelle was tijdens zijn leven niet of nauwelijks bekend in Nederland. Volgens Beijert introduceerde uitgever L.J. Veen Gezelle pas in 1901, dus twee jaar na zijn dood, op de Nederlandse markt met een bloemlezing die was samengesteld door zijn neef Stijn Streuvels en Hugo Verriest.Ga naar eind10. Zes jaar eerder, in 1895, had Van den Houdt dus al gezorgd voor een primeur in Bloemkrans. De zetterij van de Drukkerij van het RK Jongensweeshuis ca. 1909
(coll. Archief Generalaat Fraters Tilburg). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Gezelle werden er vier gedichten opgenomen in de jaargangen negen, tien, elf en dertien. Het plaatsen van deze gedichten ging overigens niet zonder slag of stoot. Pater Ghijben beschouwde het West-Vlaams van Gezelle als een dialect dat niet helemaal paste in de opzet van het tijdschrift. De kwekelingen moesten immers een Hollands staatsexamen afleggen. Uit de bewaard gebleven correspondentie tussen frater Ludovicus en Gezelle blijkt dat Gezelle werd gevraagd woorden of uitdrukkingen toe te lichten en zelfs wijzigingen in de tekst aan te brengen.Ga naar eind11. Uiteindelijk kreeg Ludovicus het voor elkaar dat De Berechtinge (1895) en Kerkhofblommen (1895) ongewijzigd in de jaargangen elf en dertien van het tijdschrift werden opgenomen. Aan twee andere gedichten van Gezelle, De Mandelbeke en Excelsior moest nog wat worden gesleuteld. Ghijben zegt hierover ‘Om het geheel eigen doel des schrijvers, die Westvlaamsch wilde geven, hebben wij ons wel gewacht, in taal en spelling van dit stukje iets te wijzigen; is er iets veranderd, zoo is het na raadpleging met den dichter zelfen geschied.’Ga naar eind12.
Van de Tachtigers die vanaf 1885 in De Nieuwe Gids publiceerden ontbreekt elk spoor. In dat opzicht was Bloemkrans geen vernieuwend tijdschrift. De populaire novelleschrijver en journalist H.A. Banning (1818-1909) is met tien verhalen wel prominent aanwezig in Bloemkrans. Onder de naam Den ouden Valentijn richtte hij een polemisch tijdschrift op, Het dompertje van den ouden Valentijn. Dit tijdschrift fungeerde als een strijdorgaan voor de katholieke zaak en ging te keer tegen liberalen, protestanten en vrijmetselaars. Valentijn is hier een allegorische figuur die, gewapend met zijn domper, de vlam van de Verlichting wil uitdoven.Ga naar eind13. Als Valentijn karakteriseerde Banning de Parnassus van De Nieuwe Gids als een mesthoop die zonder enige moeite beklommen kan worden.Ga naar eind14. In tegenstelling tot Het dompertje kan Bloemkrans niet opgevat worden als een polemisch tijdschrift. Ghijben wilde met zijn tijdschrift aanstaande onderwijzers slechts een informatiebron in handen geven, waarmee zij beschikten over een literatuuroverzicht dat paste in een katholieke levensbeschouwing. Het atheïsme en individualisme van Tachtig werd in de katholieke tijdschriften fel bestreden. Bloemkrans nam geen deel aan die pennenstrijd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar liet de nieuwlichters van Tachtig eenvoudig weg uit het tijdschrift. Dat is overigens niet zo opmerkelijk, als men ziet dat ook in de jaargang 1895 van het literaire tijdschrift De Katholiek in het geheel niet gerefereerd wordt aan Tachtig. Dat gebeurt pas heel voorzichtig in jaargang 1901 van De Katholiek, waarin men weliswaar de nieuwe denkstijl afwijst, maar de nieuwe literaire normen voor het eerst serieus neemt.Ga naar eind15. Het belangrijkste kenmerk van de literatuur waarmee pater Ghijben katholieke jongelieden vertrouwd wilde maken, was dat deze in religieus en moreel opzicht verheffend was. Daarnaast wilde hij de studenten wegwijs maken in de literaire canon. In de Opmerkingen bij de geplaatste stukken werd de lezer ingewijd in de geheimen van stijl, verteltechniek en beeldspraak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse van literaire werken in BloemkransVanuit de eenentwintigste eeuw is het niet eenvoudig om het vaak lovende oordeel van Ghijben over inmiddels in de vergetelheid geraakte dichters te volgen. Het wordt anders wanneer we beseffen dat de teksten in Bloemkrans pasten in de toenmalige literaire conventies. Maar ook al zijn we ons voortdurend bewust van de negentiende-eeuwse criteria waarmee de kwaliteit van dichters en schrijvers in hun tijd werd vastgesteld, het blijft voor ons moeilijk met behulp van die maatstaven de bijzondere gaven of juist middelmatigheid van een kunstenaar aan te tonen.Ga naar eind16. Gert-Jan Johannes heeft zich in zijn studie De lof der aalbessen ook onderzoek gedaan naar de kenmerken van ware kunst in het negentiende-eeuwse Nederland.Ga naar eind17. Hij komt tot de conclusie dat het eenvoudige in de periode 1770-1830 een belangrijk kunsttheoretisch principe was voor het waarderen van literatuur. Verder behoorde poëzie die meetelde nationaal te zijn, met de uit die tijd bekende nationale deugden als burgerlijkheid en huiselijkheid. De uitkomsten van dit onderzoek hebben weliswaar vooral betrekking op de tweede helft van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw, maar blijken ook nog te gelden voor Bloemkrans. Daarin hanteert Gijben vanaf 1883 vrijwel dezelfde criteria bij de beoordeling van literatuur. Oosterholt wijst erop dat er in de eerste helft van de 19e eeuw verschillende benaderingen mogelijk zijn om de ‘ware’ dichter van anderen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen onderscheiden. Die benaderingen hebben vooral te maken met de manier waarop men het dichterlijk gevoel definieert. Over één aspect van de ware dichter was men het in de poëticale verhandelingen van die tijd eens: de dichter moet authentiek zijn, hij moet geen hartstocht imiteren, maar zijn masker laten vallen en het publiek toelaten in zijn innerlijke wereld.Ga naar eind18. Praamstra heeft in zijn studie over de kritieken van Conrad Busken HuetGa naar eind19. laten zien dat het mogelijk is enige systematiek aan te brengen in de uitspraken over een literair werk. Hij onderscheidt onder andere postulatieve uitspraken, die laten zien hoe een criticus over literatuur denkt; descriptieve uitspraken, uitspraken die verwijzen naar de inhoud van een literair werk, met bijvoorbeeld biografische gegevens over de auteur en historische feiten betreffende het onderwerp; interpreterende en evaluerende uitspraken. We zullen zien dat de samensteller van Bloemkrans in de behandeling van literaire werken vooral deze vier uitspraken hanteert. Het tijdschrift Bloemkrans paste verder nog in de traditie van de leerleesboeken van de tweede helft van de negentiende eeuw. Daarin werd literatuur gebruikt in het kader van onderricht in lezen en schrijven, taal en stijl.Ga naar eind20. De gedichten en prozastukken in Bloemkrans werden namelijk ook voor een belangrijk deel gebruikt om studenten vertrouwd te maken met verschijnselen als metrum, ritme, beeldspraak en de opbouw van een verhaal.
Thema's bij de analyse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godsdienst en het ware katholiekeDe bezorgde toon met betrekking tot het katholiek onderwijs die uit het Mandement van 1868 opklinkt, doet vermoeden dat de schrijver van dit document, tevens de samensteller van Bloemkrans, in zijn literaire tijdschrift een royale plaats zal inruimen voor poëzie en proza met een onvervalst katholiek geluid. Een overzicht van de dertien jaargangen leert ons echter dat Ghijben bij de keuze van de auteurs niet zo recht in de leer was als we zouden veronderstellen. Negenendertig katholieke en niet minder dan achtentwintig niet-katholieke auteurs werden in het tijdschrift opgenomen. In het begin van de twintigste eeuw zijn auteurs van katholieke bloemlezingen zoals frater Tharcisio HorstenGa naar eind21. veel rigoureuzer in hun censuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Ghijben was de literaire kwaliteit van de uitverkoren werken blijkbaar een belangrijk criterium. Hij vindt het wel van belang om de lezers van Bloemkrans erop te wijzen dat sommige zwaargewichten onder de nietkatholieke auteurs blijk geven van een verkeerd inzicht in de katholieke leer. Da Costa en Bilderdijk krijgen bijvoorbeeld het verwijt dat zij soms vreemde voorstellingen van het katholicisme hebben. Het lange gedicht HagarGa naar eind22. van Da Costa is over twee afleveringen van jaargang vijf verdeeld. In zijn toelichting legt Ghijben uit dat Da Costa ‘een vurig protestant is van den ouden stempel: alle leergezag is hem een gruwel.’ Da Costa klaagt over ‘het spannen eener waarheid in 't gareel eener Macht van menschenvonden’. Volgens Ghijben bedoelt Da Costa hiermee de Katholieke kerk. ‘Doch beklagen wij liever den man, die zich door sectevooroordeel zoo liet verblinden, dan ons met de noodelooze wederlegging van lang versleten beschuldigingen tegen de Moederkerk op te houden’. In het vervolg van HagarGa naar eind23. merkt hij op: ‘Dat hij voor katholieke jongelieden niet in zijn geheel als lectuur kan worden aanbevolen, begrijpt men evenzeer. Hagar is nog een der minst Protestantsch gekleurde onder zijne vermaardste stukken.’
De ballade EliusGa naar eind24. van Bilderdijk een gedicht van 260 coupletten, wordt in elk van de vier afleveringen van jaargang zes behandeld. Twee zangen per aflevering, de laatste zang in aflevering vier. Ghijben noemt het een romantisch heldendichtje, een heldenballade; hij vraagt zich af of de protestantse Bilderdijk in zijn gedicht hier en daar heidense denkbeelden bij zijn hoofdpersonen veronderstelt:
Bilderdijk bezigt hier en daar uitdrukkingen, die in zijne hoofdpersonen nog half heidense denkbeelden schijnen te onderstellen’. In strofe 21 lezen we 's noodlots ijzren nacht; Ghijben vermoedt: ‘Het zou kunnen zijn dat Bilderdijk zulke denkbeelden vereenigbaar achtte met het middeleeuws christendom, waar de Protestanten zich soms vreemde voorstellingen van maken’. ‘Het is Bilderdijk blijkbaar niet goed gelukt, zich een denkbeeld te vormen van den eigenlijken aard der Roomsche heiligenvereering, zoomin als van onze sacramenten en ceremoniën. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn ook schrijvers bij wie het ware inzicht op latere leeftijd doorbreekt. Dat gebeurde bij Jan Holland, pseudoniem voor Annes Johan Vitringa (1827-1901) die zich bekeerde tot het katholieke geloof. Ghijben karakteriseert de schrijver als een ‘Moderne (destijds), of wellicht nog minder dan dat. De moderne godgeleerden brachten hem tot een voorname minachting van alle theologie. Was ergens de godsdienstige waarheid te vinden, bij de theologen zeker niet. Het kwam hem toen nog niet in den zin, die waarheid daar te zoeken, waar zij op den eenigen waren grondslag steunt, en waar hij die vinden zou: in de Katholieke Kerk’.
De Genestet is in de ogen van Ghijben een twijfelaar. Van hem wordt het leerdicht NeenGa naar eind25. besproken en uitvoerig geanalyseerd. Hij waarschuwt: ‘Verkeerd begrepen, kon dit gedichtje, als men er zijn gedrag naar wilde inrichten, voeren tot onhebbelijke en volstrekt niet christelijke dwarsdrijverij’.
De opmerkingen in Bloemkrans geven ons geen duidelijk beeld van Ghijbens ideeën over het ware katholieke. In het MandementGa naar eind26. laat hij zich daarover iets duidelijker uit. Daarin verklaart Ghijben dat de zedelijke vorming van de jeugd voorop staat. De literatuur waarmee de jeugd in aanraking komt, moet volgens hem ten nauwste verbonden zijn met het godsdienstige. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
StijlWanneer kunnen we volgens Ghijben spreken van een geslaagd gedicht of van een in literair opzicht mooi verhaal? In een aantal gedichten en prozafragmenten gaat Ghijben in op stijlkenmerken die een voortreffelijk literator sieren. Scherpe definities van goed taalgebruik geeft Ghijben niet, maar hij gebruikt wel woorden en omschrijvingen die er naar verwijzen, zoals vloeiend, puntig en ongekunsteld. Een enkele keer citeert hij met instemming de opvatting van anderen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij het commentaar van Ghijben bij een gedicht van Loderwijk Mulder. Mulder (1822-1907) was officier en instructeur Nederlands aan de Militaire Academie te Breda en later inspecteur van het lager onderwijs te Utrecht. Mulder geeft een definitie van ware poëzie waarin Ghijben zich volledig kan vinden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ware poezie eischt eene gevoelvolle, levendige opvatting van het schoone, treffende, verhevene, enz. dat werkelijk in het onderwerp, zooals de dichter het beschouwt, gevonden wordt, en eene sierlijke, daaraan passende, maar altijd ware en natuurlijke uitdrukking. De taal des dichters moet weergeven wat hij waarlijk ziet en gevoelt, niet wat hij kunstmatig wil vertoonen. Ghijben voegt daaraan toe dat een goed gedicht de lezer de mogelijkheid biedt er zelf nog iets bij te denken. Het gedicht mag ook niet ter wille van rijm en maat verwrongen worden of met stopwoorden aangevuld.
Bij de bespreking van Schaepmans gedicht VondelGa naar eind27. komt Ghijben woorden te kort om zijn bewondering voor deze dichter te uiten: Ziedaar de gedachten des dichters: jeugdig vuur, mannelijke ernst, fier nationalteits-gevoel, edele geestdrift voor het hoogere, spreken uit elke strophe; en in welke heerlijke taal! Zij is gespierd en teeder tevens, zuiver van vormen zonder stijfheid, vrij en toch niet los, vloeiend, niet juist als een kabbelend beekje, maar als een trotsche stroom; met een woord, waardig om een zang op den dichterkoning te openen. Werd Schaepman vanwege zijn grote dichterlijke gaven geschikt geacht om Vondel te bezingen, op het gebied van de romankunst was ook een specialist in katholiek Nederland voorhanden: Bernard van Meurs (1835-1915), schrijver van verhalen, essays en poëzie. De redacteuren van Bloemkrans plaatsten van hem tien bijdragen. Deze seminariedocent, dichter, tijdschriftauteur en essayist had in 1869 een opstel geschreven over De roman. Het verhaal VroolijkheidGa naar eind28. van Van Meurs verdient volgens Ghijben navolging vanwege: ‘Het vloeiend afloopen der zinnen, den ongedwongen toon en de gepaste afwisseling van perioden met kortere zinsdelen: nu bedaarder dan sneller zich bewegend, in breeder of puntiger zegswijzen.’ Humoristische stukjes, betoogt Ghijben, vereisen een specifieke stijl. Het is overigens merkwaardig dat in de dertien jaargangen van Bloemkrans geen enkel verhaal uit de populaire Camera Obscura van Hildebrand is opgenomen, terwijl een andere dominee, Hasebroek, wel vertegenwoordigd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is. Hoe dan ook, Ghijben heeft zich kostelijk vermaakt met de stukjes van Henry van Meerbeke (1831-1905), zoals BuitenGa naar eind29., uit de bundel Waarnemingen en Waarheden. De voorkeur voor deze schrijver is misschien te verklaren uit het feit dat Van Meerbeke, pseudoniem voor M.W. van der Aa, in katholieke kringen geen onbekende was. Hij was hoofdredacteur van het R.K. dagblad De Tijd en redacteur van De Katholiek.
Niet alle schrijvers en dichters in Bloemkrans kunnen rekenen op applaus. Met name gedichten die zondigen tegen Ghijbens favoriete voorschriften van vloeiendheid en ongekunsteldheid kunnen rekenen op kritiek. Naar aanleiding van het gedicht VrouwezandGa naar eind30. van P.J. Koets (1818-1868), somt Ghijben de kenmerken op van een goede schrijver: ‘Kortheid (of wil men liever zakelijkheid?) is een algemeen vereischte van goeden stijl. Er bestaat zeker een prachtige, uitvoerige, rijke stijl, die als eene schoonheid kan gelden, evenals een al te schrale of gedrongen stijl een gebrek is, maar doellooze uitbreidingen, waarbij de gedachten in den overvloed van woorden verdrinken, herhalingen zonder reden, verklaringen die geen lezer nodig heeft, zelfs gedachten, hoe beknopt ook uitgedrukt, maar die niets ter zake afdoen, dit alles vermijden goede schrijvers met zorg’. Op grond van deze kenmerken ontkomt ook Potgieter (1808-1875) niet aan een kritische bespreking. Ghijben begint met een lovend oordeel over Potgieter die hij vergelijkt met ‘onze’ Alberdingk Thijm in zijn altijd ‘krachtige en frisse schrijfstijl’. Ze verschillen alleen in godsdienstig opzicht. In de woorden van Ghijben: ‘de liberale, moderne Gidsman tegenover den pikzwarten Ultramontaan’. Het verhaal Warner van Veen en zijne moederGa naar eind31. wordt onder de loep genomen. Het is tafereel uit de romantische zedenschildering De zusters, voor het eerst gepubliceerd in De Gids van 1844. Het commentaar luidt: Of er dan op Potgieters stijl in menig zijner opstellen geen gegronde aanmerkingen zijn te maken? Voorzeker; en men mag op die aanmerkingen zelfs een bijzondere nadruk leggen voor beginnenden, die zoo licht bij voorkeur uiterlijke, in het oog vallende eigenaardigheden van groote schrijvers willen nabootsen. Potgieter boeit den lezer door verrassende wendingen, maar houdt daarin soms geen maat, of gaat de natuurlijke, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de hand liggende uitdrukking angstvallig uit den weg; - hij is zaakrijk, bondig, maar daardoor wel eens duister; krachtig en forsch, maar bij wijlen dan ook wat stroef of hortend; - hij laat meer denken dan hij zegt, doch vergt ook nu en dan te veel inspanning tot het raden van de aaneenschakeling zijner gedachten, of van het verband tussen de deelen van een verhaal. Samengevat: Ghijben heeft een voorkeur voor een beknopte stijl, waarbij doelloze uitweidingen moeten worden vermeden. Beeldspraak mag gedurfd zijn, maar dan zonder overdrijving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenvoud en natuurlijkheidDe waardering van het eenvoudige als kunsttheoretisch principe heeft Gert Jan JohannesGa naar eind32. aangetoond voor de periode 1770-1830, maar in Bloemkrans (1883-1895) is dit principe nog steeds van kracht. Dat blijkt onder andere uit de woordkeus van Ghijben waarmee hij zijn waardering uitspreekt bij een aantal verhalen en gedichten: eenvoud en natuurlijkheid, gemeenzaam, duidelijk, zonder gemaaktheid of gezwollenheid, helder, fris water zonder bijsmaak, sober, ongedwongen, edele eenvoud van uitdrukking. Zijn commentaar op het gedicht De ReddingGa naar eind33. van Adrianus Bogaers (1795-1870) luidt: Dit gedichtje mag over het geheel gelden als een model van levendige, zakelijke voorstelling, die des te meer het gemoed des lezers treft, naarmate de dichter soberder is met rechtstreeksche tot hem gerichte opwekkingen van het gevoel. De treffende schildering der voornaamste omstandigheden, en de ongezochte, als onwillekeurige, uiting van eigen aandoening, werken daartoe veel krachtiger. Twee gedichten van Leesberg (1805-1889) moeten het ontgelden omdat de dichter zich niet houdt aan de regels van eenvoud. Het gaat om de gedichten Moeders verjaardag en Herderskout.Ga naar eind34. Ghijbens kritiek is ondubbelzinnig: ‘de manier waarop de dichter met de eisen van maat en rijm omspringt, doen afbreuk aan de natuurlijkheid en ongedwongenheid’. Uit De brief aan de LotelingGa naar eind35. van Hendrik Conscience (1812-1883) be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreekt Ghijben een gedeelte uit het derde hoofdstuk: ‘een schoon huiselijk tafereeltje, deels koddig, deels treffend door zijn eenvoud en natuurlijkheid’. Van een andere Vlaamse schrijver, Jan-Babtist David (1801-1866) karakteriseert hij de schrijftrant van De slag van WoeringenGa naar eind36.: ‘voor het volk bestemd, dus eenvoudig, duidelijk en levendig, gemeenzaam’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet in 1883 opgerichte literaire tijdschrift Bloemkrans wilde aanstaande onderwijzers laten kennis maken met de belangrijkste literaire werken van die tijd. Pater Ghijben voorzag de gekozen stukken van commentaar en maakte opmerkingen over stijl, verteltechnieken beeldspraak. Ghijben was ook de auteur van het in 1868 verschenen Mandement over het onderwijs. Hij schreef dit document in opdracht van bisschop Zwijsen. Ghijben bepleitte in het Mandement dat de jeugd in alle leersituaties te maken zou krijgen met de katholieke waarheid. Toch was hij in de keuze van auteurs niet zo streng in de leer als we op grond van de mandement-tekst zouden mogen verwachten. De kwaliteit van gedichten en prozafragmenten was voor hem ook een belangrijk criterium. Naast negenendertig katholieke schrijvers werden er ook achtentwintig niet-katholieke auteurs voor het tijdschrift geselecteerd. Al deze auteurs werden beoordeeld volgens maatstaven die in de literaire tijdschriften in de eerste helft van de negentiende eeuw te vinden waren. In de poëticale verhandelingen van die tijd blijkt dan dat de dichter authentiek moet zijn en dus geen hartstocht moet imiteren. Voor het waarderen van literatuur bleek het eenvoudige een belangrijk kunsttheoretisch principe en behoorde poëzie die wilde meetellen nationaal te zijn. Ghijben doet geen scherp omlijnde uitspraken over ware poëzie, maar citeert wel met instemming de omschrijving van de inspecteur lager onderwijs, Lodewijk Mulder: ‘De taal des dichters moet weergeven wat hij waarlijk ziet en gevoelt, niet wat hij kunstmatig wil vertoonen’. In het commentaar van Ghijben op allerlei schrijvers en dichters komen we steeds woorden tegen als eenvoud, natuurlijkheid, gemeenzaam, duidelijk, zonder gemaaktheid of gezwollenheid, helder, fris water zonder bijsmaak, sober, ongedwongen, vloeiend, puntig en ongekunsteld. Verder blijkt hij een hekel te hebben aan langdradige beschrijvingen met onno- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Personeel van de drukkerij R.K. Jongensweeshuis te Tilburg
dige uitwijdingen. Een goede stijl is volgens hem te herkennen aan een bondige wijze van uitdrukken. Beeldspraak zoals hij die aantreft bij Bilderdijk en Da Costa is aan te bevelen, maar bij navolging moet overdrijving worden vermeden. De anti-katholieke opvattingen van deze dichters worden wel kritisch vermeld, maar met de mantel der liefde bedekt. De protestantse Bilderdijk en Da Costa hoorden dan ook met hun kritiek op individualisme, materialisme, liberalisme en revolutie eigenlijk in het katholieke kamp. Zelfs P.A. de Genestet, die in zijn geschriften blijk geeft van de invloed van moderne theologie, vindt een plaats in Bloemkrans. De Genestet wordt weliswaar als een twijfelaar neergezet, maar zijn gedicht Neen vormt blijkbaar geen gevaar voor geloofstwijfel. Ook Jan Wap, anti-ultramontaan, antijezuïetischGa naar eind37. en Helmers, man van de Verlichting, werden niet uit Bloemkrans geweerd. Over de Tachtigers die vanaf 1885 in De Nieuwe Gids publiceerden werd met geen woord gerept. Het atheïsme en individualisme van Tachtig werd in de katholieke tijdschriften fel bestreden, maar Bloemkrans nam geen deel aan die pennenstrijd, en liet de nieuwlichters van Tachtig eenvoudig weg uit het tijdschrift. Ghijben sluit zich in zijn commentaar op de literaire werken in zijn bloemlezing aan bij de gangbare opvattingen over de waardering van literatuur in de negentiende eeuw. De eigen katholieke invalshoek blijkt uit de keuze van auteurs en uit een voorkeur voor teksten die de katholieke waarheid uitdragen. Want volgens Ghijben was de belangrijkste functie van literatuur religieus en verheffend. Met die literatuur wilde hij katholieke jongelieden vertrouwd maken.
·> bram noot (1942) studeerde Nederlandse taal en letterkunde aan De Vrije Leergangen in Amsterdam. Vanaf 1974 tot 2004 gaf hij les op havo en vwo. Hij doet samen met Ton Kox een promotieonderzoek naar de onderwijsactiviteiten van de Fraters van Tilburg tussen 1844-1920. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageAuteurs in bloemkransKatholieke auteurs(gedichten met *)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet- katholieke auteurs
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|