[Nummer 3]
Tsjip
‘Het licht ging weer uit voor de hoofdfilm. Een koor zette langzame zang in; op het doek verschenen de namen van de medewerkers. “Dit is het heerlijkste,” dacht hij, “de namen en opsommingen. Het is begonnen, hoewel het eigenlijk nog beginnen moet.” “Geestelijke negerliederen,” las hij achter de naam van het koor. De stemmen, die juist een snelle psalm zongen, namen in kracht toe. Frits kon de Amerikaanse psalmentekst niet volgen, maar verstond aan het einde van iedere zin: “Ja, heer.” “Ja, heer,” herhaalde hij bij zichzelf. De tabel met namen vervaagde en de film begon in het lokaal van een zondagsschool voor negerkinderen. De leraar sloeg de bijbel open en las voor uit het boek Genesis.
[...]
“Ja,” dacht Frits, “de man die dit heeft gemaakt, heeft het gezien. Geloofd zij zijn naam.” Hij voelde zijn armen en benen trillen, boog zich voorover, opende de mond en haalde diep, maar geluidloos adem, de ogen strak op het doek gericht. “De mensen lachen, zonder dat er ook maar de geringste aanleiding tot lachen bestaat,” dacht hij.
Toen de film drie kwartier aan de gang was, voelde hij zijn ogen nat worden. Hij keek opzij naar Jaap en Hoogenkamp, maar dezen letten op het doek. “Mensen, die snel tot tranen komen, hebben in de regel een oppervlakkig en wreed karakter,” dacht hij. “Het is verachtelijk.” Hij snoot zijn neus, slikte en hield het hoofd schuin naar rechts. “Laat ik zorgen, dat iemand iets aan mijn gezicht kan zien,” dacht hij. Hij bette met zijn zakdoek zonder wrijven zijn ogen, maar voelde ze opnieuw vochtig worden. “Het moet zo zijn,” zei hij bij zichzelf, “het doet er niet toe. Laat ik me overgeven.”
Toen de film eindigde met luide, diepe koorzang, veegde hij snel met zijn jasmouw over zijn gezicht, wrong zich uit de rij en werkte zich heel snel naar buiten. “Ik wil niemand spreken,” dacht hij. “Vrede. Vanavond is het vrede.” Hij sloeg zijn jaskraag op, holde de hoek om en liep in gewone pas verder. “Halleluja,” zei hij zacht.
Uit: Gerard Reve, De avonden. Groningen: Wolters-Noordhoff (De grote lijsters), 1992, p. 158-159.’