De Spaanse context
Toen de Spanjaarden naar de Nieuwe Wereld kwamen en het continent begonnen te koloniseren, droegen zij met hun bekeringsdrang het katholieke geloof omtrent leven, dood en hiernamaals over op de Indianen. Kenmerkend voor de Spaanse dodencultus is een zekere obsessieve belangstelling voor lijden en de dood. Het katholicisme vond op het Iberische schiereiland dan ook een vruchtbare ontvangst. Men geloofde graag in het eeuwige leven na de dood. Men ervoer het leven op aarde als een droom en was zich bewust van de vergankelijkheid van het bestaan. De nadruk kwam te liggen op de voorbereiding op het hiernamaals. Men was zeer onder de indruk van de erfzonde en bovendien lag, vooral tijdens de Middeleeuwen, de dood voortdurend op de loer.
Bevreesd voor de hel wendde men de vrije wil aan om zo zuiver mogelijk te leven. Dit vluchtige, materiële, zondige leven was immers de voorbereiding op het eeuwige leven na de dood.
De Spaanse visie op de dood sloot grotendeels goed aan bij de Azteekse dodencultus. Beiden geloofden immers in een leven na de dood. Beiden erkenden het democratische karakter van de dood. Op aarde was het leven onrechtvaardig. Rijkdommen waren ongelijk verdeeld, alsmede niet materiële zaken als geluk en liefde. De dood, daarentegen, kent geen enkele uitzondering en komt iedereen onherroepelijk ophalen. Beide volken aanschouwden de dood met een zeker melancholisch gevoel dat betrekking had op de vergankelijkheid van het leven.
Een laatste overeenkomst was hem hierin gelegen, dat voor zowel de Spanjaarden als voor de Azteken de dood op het slagveld als een goede dood gold. Voor de Spanjaarden betekende dit een stoïcijnse dood; de persoon in kwestie had zich gekweten van zijn historische rol. Voor de Azteken impliceerde een dood op het slagveld dat het slachtoffer zich in dienst had gesteld van de goden.
Toch was er ook een belangrijk verschil. Voor de Spanjaarden bepaalde de wijze waarop iemand geleefd had of hij een plaats zou krijgen in de hemel of in de hel. Voor de Azteken was de wijze waarop iemand stierf de bepalende factor. Zoals eerder beschreven hielpen geofferde krijgsgevangenen en vrouwen die op hun kraambed waren overleden de zon in zijn baan door de hemel. Slachtoffers van waterrampen of blikseminslagen werden opgenomen in het rijk van Tlaloc, de regengod. Mensen die een natuurlijke dood stierven, kwamen via een reis door een ondergrondse rivier in het dodenrijk, Mictlán genaamd, waar zij gedurende vier jaren verbleven.