[Nummer 3]
Tsjip
‘Als je de afbeeldingen van Leda en de Zwaan ziet, word je jaloers dat wij niet zulke mooie geile goden hebben. Nog in de jaren zestig werd G.K. van het Reve voor de rechter gebracht omdat hij onze god had voorgesteld als een éénjarige, muisgrijze Ezel, die zich door de schrijver “drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening” zou laten “bezitten”. Hij werd vrijgesproken, maar zijn god zelf kent in de bijbel minder genade: “Al wie bij een beest ligt,” staat er in Exodus geschreven, “die zal zekerlijk gedood worden.”
Toch is ook de god van de christenen ooit net als Zeus in de gedaante van een vogel afgedaald om een vrouw te bekennen, zij het niet als zwaan, maar als duif. “Gelijk ene duive”, leert Mattheus, kwam “de geest Gods nederdalen”, en Lucas is nog explicieter: dat de Heilige Geest “nederdaalde, in lichamelijke gedaante, gelijk een duif.”
De duif is ook een trouwe aanwezige op afbeeldingen van Maria Boodschap, de episode waarin Maria te horen krijgt dat ze een bijzonder kind zal baren en die door de kerk voor de goede verstaander precies negen maanden voor Kerstmis wordt herdacht. Die duif staat daar niet voor niets. “Wat heb je aan een God zonder moeder?”, vroeg Gerard Reve zich ooit af. “Dan kun je net zo goed geen God hebben.” Maar een moeder is niet genoeg om een zoon te baren. Hij werd, aldus de officiële liturgie, geboren uit de Maagd Maria en is mens geworden “door de kracht van de Heilige Geest.” Zij werd in het begin van de evangeliën al “zwanger bevonden uit de Heilige Geest”, de “Hemelse Duif”, uit de gezangen. Uit een maagd en een duif is Christus geboren; ook het christendom is op bestialiteit gebouwd.
Uit: Midas Dekkers Lief Dier; Over bestialiteit. Amsterdam/Antwerpen: 1992, p.14-15.’