| |
| |
| |
De (jonge) Gouden Uil 1999
Op 27 maart jongsleden vond de uitreiking van de Gouden Uil plaats: prijzen voor fictionele, non-fictionele en jeugdliteratuur. Aangezien mijn aandeel in het geheel zich beperkte tot de categorie jeugdliteratuur, zal ik me daartoe beperken. Een vakjury boog zich over drie zowel qua stijl als inhoud zeer uiteenlopende boeken: Vos en Haas van Sylvia vanden Heede, Jubeltenen van Rita Verschuur en Bezoekjaren van Joke van Leeuwen.
Dezelfde dag kreeg ook een publieksjury de kans haar voorkeur uit te spreken bij de publieksvariant van de Gouden Uil, de Jonge Gouden Uil genaamd. Die publieksjury bestond uit leerlingen van een aantal Nederlandse en Belgische scholen. Mijn opleiding (Hogeschool Nijmegen/Arnhem, sectie Nederlands) was één van de Nederlandse scholen die mochten deelnemen. Daarom boog ik me net als de vakjury over de bovengenoemde boeken. Dit was de enige overeenkomst die de publieksjury met de vakjury had. In deze bijdrage wil ik verslag doen van mijn deelname aan een publieksjury en de vragen die dit bij me opriep.
Sascha van Kuppeveld
| |
De boeken
Vos en Haas
Zoals ik in de inleiding al schreef, waren de boeken zeer uiteenlopend van aard. Allereerst was er het boek Vos en Haas van Sylvia vanden Heede. Dit is een boek voor beginnende lezers.
Het verhaal begint met eenvoudige, korte zinnetjes, waarin zelfs nog geen hoofdletters voorkomen. In de loop van het verhaal worden de zinnen langer en moeilijker en doen ook de hoofdletters hun intrede. De beginnende lezer kan op deze manier met het verhaal meegroeien; het is een zogenaamd groeiboek.
Het verhaal gaat over het leven van een vos, een haas en hun buren (de uil en piep, het kuikentje dat uitgroeit tot een tok (kip)). Weinig originele zaken als ziek zijn, winter, feestjes, de strijd tussen twee ‘mannen’ om een vrouw, rollenpatronen en dergelijke passeren de revue op een voor kinderen herkenbare manier. Niet echt spetterend dus. De
kracht van het boek zit hem dan ook niet in het verhaal zelf, maar meer in de manier waarop het verhaal verteld is. Het speciale aan het boek is de dosis humor die Sylvia vanden Heede in de eenvoudige zinnetjes weet te verwerken. Eén in mijn ogen bijzondere prestatie.
| |
| |
De humor maakt het boek samen met de vlotte dialogen en de levendige tekeningen van Thé Tjong-Khing erg plezierig om te lezen. Het is een goede remedie voor een rothumeur; de humor in het boek werkt aanstekelijk.
| |
Jubeltenen
Het tweede boek, Jubeltenen van Rita Verschuur, lijkt in geen enkel opzicht op het vorige boek. Het boek is bedoeld voor iets oudere kinderen (ik schat kinderen vanaf een jaar of 9). Het laat niet zoals Vos en Haas de externe wereld zien, maar juist de interne wereld van een kind. Het verhaal begint met een tekenwedstrijd op de school van de hoofdfiguur. Deze wedstrijd houdt het meisje ontzettend bezig. De gedachtes en gevoelens die het meisje naar aanleiding hiervan heeft zijn de kern van het verhaal.
Deze gedachtes en gevoelens tonen ons op indirecte wijze ook haar externe wereld (de relatie met haar stiefmoeder, vader, moeder en vriendjes). De keuze voor een dergelijke invalshoek maakt het verhaal ‘one of a kind’. Het onderscheidt zich van het gemiddelde kinderboek. Rita Verschuur weet op treffende wijze de naïeve, kinderlijke gedachtenwereld te schetsen. Het volgende fragment, dat beschrijft hoe de hoofdpersoon aan de gezichten van de leraren tracht te zien of ze gewonnen heeft, is hier een voorbeeld van:
‘Elke keer dat ik een juf of meester tegenkom is er iets vreemds aan de hand. Of ze kijken gauw de andere kant op, of ze kijken me heel strak aan, of ze groeten me heel aardig, of ze groeten me juist een beetje kort. En al die dingen zijn verdacht. Kort groeten betekent denk maar niks (maar ondertussen), aardig groeten betekent jij hebt iets leuks om je op te verheugen, wegkijken betekent ik wil niks met mijn gezicht verklappen en strak aan- | |
| |
kijken betekent aan mijn gezicht valt niets te zien. Maar allemaal lopen ze rond met een geheim dat met mij te maken heeft.’
In het begin las ik het boek met verbazing en plezier, maar al gauw werd de ene gedachte de andere, waardoor ze me steeds minder gingen boeien. Door de eenzijdige keuze voor de interne wereld van het kind, was er geen externe verhaallijn die de spanning erin wist te houden. Hierdoor werd het lezen van het boek naar het einde toe een hele kluif.
| |
Bezoekjaren
Het derde en laatste boek, Bezoekjaren van Joke van Leeuwen, is bedoeld voor kinderen vanaf een nog hogere leeftijd (ongeveer 11 jaar). Het verhaal speelt zich af in het Casablanca van de zeventiger jaren, een tijd van politieke onrusten. Veel jongeren laten hun onvrede over de situatie in hun land blijken met het gevolg dat ze gevangen worden gezet. Dit overkomt ook twee van de broers van de hoofdpersoon in het boek. Deze hoofdpersoon, het kleine zusje van de twee jongens, beschouwt de wereld om zich heen. We zien de gebeurtenissen door haar ogen.
Dit zorgt ervoor dat de inhoud van de politieke onrusten niet geconcretiseerd wordt. Alhoewel het boek hierdoor reëler is (een basisschoolkind kan zich immers nog geen goede voorstelling maken van de moeilijkheden in haar land en ervaart slechts wat er in haar familie gebeurt), vond ik de beperkte achtergrondinformatie een gemis. In de loop van het verhaal ontwikkelt het meisje zich tot een puber, die tot mijn verbazing op dezelfde onvolwassen manier over de wereld praat, als het kind in het begin van het boek. Erg irreëel en soms zelfs storend. Door het ‘ontkennen’ van de ontwikkeling van het meisje heeft Joke van Leeuwen in mijn ogen ook een kans gemist om de politieke achtergronden iets meer uit te diepen. Wat voor een klein meisje nog niet duidelijk is, kan een puber al beter doorgronden.
Toch heeft Joke van Leeuwen een boeiend boek geschreven. Ze weet het niet alledaagse, interessante thema zodanig te beschrijven dat het moeilijk is het boek weg te leggen. Het blijft spannend. Daarnaast slaagt ze erin zonder ellenlange beschrijvingen te gebruiken de sfeer van het Casablanca in de zeventiger jaren zeer treffend en overtuigend weer te geven.
| |
De voorbereidingen
Enige weken voor de uitreiking kreeg ik via mijn school de drie bovenstaande boeken en een aantal beoordelingslijsten in mijn bezit. Ik las de boeken kritisch en beantwoordde de vragen op de beoordelingslijst. Deze vragen hadden betrekking op uiteenlopende aspecten: inhoud, stijl, lay-out, verhaalstructuur en leesplezier. Op basis van mijn antwoorden op de vragen moest ik een punt geven voor ieder aspect. Tenslotte moest ik van deze punten een eindbeoordeling afleiden.
Aangezien we als school één beoordeling moesten presenteren in plaats van de twintig die we op basis van het aantal leerlingen in mijn klas rijk waren, stond er voor de laatste les voor de uitreiking een ‘heftige’ discussie gepland. Op dat ‘heftig’ hadden we vooral gehoopt. In werkelijkheid was mijn klas verbazingwekkend eensgezind. Vos en Haas was de winnaar voor maar liefst ongeveer negentig procent van de leerlingen uit mijn klas.
Waarom kozen we voor het boek Vos en Haas? De belangrijkste reden was het leesplezier dat we aan het boek hadden beleefd. We vonden het een boek met humor, mooie plaatjes en een originele, speelse typografie. Zo werden bijvoorbeeld woorden die geroepen werden groot geschreven en de andere klein. Daarnaast kozen we voor dit boek omdat het erg geschikt is voor kinderen. Dit is een aspect dat we in kinderboeken erg belangrijk vinden. Deze geschiktheid uit zich allereerst in de voor kinderen herkenbare situaties. Daarnaast houdt het boek rekening met de ontwikkeling die het kind tijdens het lezen doormaakt. Naarmate het boek vordert, worden de zinnen langer en moeilijker. Als ik kijk naar de argumenten die we in ons uiteindelijke juryrapport gaven, moet ik concluderen dat onze keuze met name gebaseerd was op het leesplezier en de geschiktheid voor kinderen.
| |
De dag van de uitreiking
Op zaterdag 27 maart stond mijn klas al vroeg op het station om met de trein naar Antwerpen te vertrekken, waar de uitreiking zou plaatsvinden. De meerderheid had voor de gelegenheid Piep (een knalgeel kuiken, dat in grote hoeveelheden te verkrijgen was in die tijd vanwege het naderende Paasfeest) aan hun tas gehangen. De mogelijkheid aanwezig te zijn bij de uitreiking van de prijs was voor velen een extra motivatie geweest om deel uit te maken van de jury. Het is immers een unieke kans om de schrijvers in levende lijve te zien en hen vragen te stellen.
De dag begon met een vraaggesprek met de verschillende schrijvers. Wij, als juryleden van de categorie jeugdliteratuur, werden naar een klein met schermen afgezet deel van het gebouw geleid met een geïmproviseerd podium en harde houten klapstoelen. Daar troffen wij de schrijvers, terwijl de juryleden van de andere twee categorieën (fictie en non-fictie) in de comfortabele stoelen van de grote zaal met het immense (in vergelijking tot het onze althans) podium zaten.
| |
| |
Het verbaasde mij dan ook te horen dat de presentatrice van het vraaggesprek met de schrijvers van de jeugdboeken mededeelde dat het haar verbaasde dat jeugdboekenschrijvers altijd van die denigrerende vragen kregen als ‘Waarom schrijft u geen boeken voor volwassenen?’. Jeugdboeken zouden immers niet minder zijn dan boeken voor volwassenen. Maar dit terzijde.
Het vraaggesprek dat volgde was zeker de moeite waard. Op het beoordelingsrapport dat we na het lezen van de boeken hadden moeten maken, konden we ook een aantal vragen voor de auteurs vermelden. De presentatrice had hieruit een aantal vragen gekozen, die ze de betreffende auteur voorlegde. Door de beperkte tijdsduur van het vraaggesprek, namelijk een half uur, kreeg iedere auteur slechts twee, hooguit drie, vragen voorgelegd. De tekenaar, Thé Tjong-Khing, kwam geheel niet aan bod. Hij zat al die tijd voor spek en bonen op het podium. Dit was niet alleen uitermate onbeleefd, maar ook een grote teleurstelling voor veel juryleden, omdat ze ook hem veel te vragen hadden.
| |
Onvergetelijke herinnering
Op de vragen die wel werden gesteld, kwamen mooie en soms zelfs verhelderende antwoorden. Eén opmerking zal me altijd bijblijven. Het is namelijk de mooiste motivatie om voor kinderen te schrijven, die ik tot op heden heb gehoord. Hij komt van Sylvia vanden Heede. Schrijven voor kinderen heeft voor haar iets speciaals, omdat je voor kinderen nog dat boek kunt schrijven dat hen hun hele leven bij zal blijven, de onvergetelijke herinnering aan hun eerste echt mooie boek. Prachtig toch? Al met al was het een leuk, maar veel te kort vraaggesprek. Velen verlieten teleurgesteld de zaal, omdat er nog zoveel onbeantwoorde vragen door hun hoofd speelden.
Hierna vond er in de grote zaal een talkshow plaats. Daarbij kwamen achtereenvolgens de categorieën, jeugdliteratuur, non-fictie en fictie, aan bod. Iedere schrijver las een stukje voor uit eigen werk en vervolgens werd met een vijftal leden van de publieksjury een soort van discussie opgezet. Op zich een leuk idee. Het viel alleen grandioos in het water. Een discussie over boeken die je zelf gelezen hebt, is zeker interessant. Vervolgens moest je echter nog twee uur luisteren naar discussies over boeken waarvan je geen flauw benul had. Dit zorgde uiteraard voor de nodige onrust (mensen die uit verveling de zaal verlieten) en de nodige slapende mensen. Jammer, want het idee was leuk. Hopelijk trekt de organisatie hieruit een les en past ze het programma volgend jaar aan.
Tenslotte vond de prijsuitreiking plaats. Vos en Haas? Jubeltenen? Of toch Bezoekjaren? Dat was de vraag. Al snel bleek Jubeltenen kansloos. De strijd tussen de andere twee werd uiteindelijk
duidelijk gewonnen door...... Vos en Haas.
Waarom ook de andere scholen massaal voor Vos en Haas kozen, kan ik niet met zekerheid zeggen. Bij de prijsuitreiking werden namelijk slechts de gegeven punten opgelezen. Over de juryrapporten werd weinig tot niks meer gezegd. De discussie over de drie boeken die tijdens de talkshow plaatsvond, deed me echter wel vermoeden, dat de motivatie van de andere scholen sterk met die van de mijne overeenkwam.
| |
De vakjury
Iets later diezelfde dag maakte de vakjury haar keuze bekend. ‘Nee, dat kan toch niet.’, was het commentaar dat ik om me heen hoorde. De vakjury koos voor dat boek dat bij de uitreiking van de Jonge Gouden Uil kansloos was gebleken: Jubeltenen. Een vlaag van onbegrip. Wat heb je aan een vakjury als hun mening in zo'n grote mate van die van het publiek afwijkt? Dit was een vraag die ik overal om me heen hoorde. Hij speelde ook door mijn hoofd, totdat ik het onlogische van de vraag inzag. Juist het feit dat de vakjury anders kiest, maakt hem zinvol. Wat heb je aan een aparte vakjury of een aparte publiekjury als beide hetzelfde kiezen? Dan kun je er toch net zo goed één prijs van maken; een prijs voor het boek dat het publiek het mooiste vindt. Dit zou tegelijkertijd suggereren dat een groot publiek een werk tot een kunstwerk maakt. Dat zou absurd zijn. Een echt kunstwerk is toch baanbrekend, origineel, verrassend. Het maken van een dérgelijk werk is een kunst. Juist door het ongebruikelijke karakter van het werk is de kans groot dat het werk niet direct bij het grote publiek in de smaak valt. Aan iets nieuws moet het immers altijd wennen? Als er niet op één of andere manier aandacht aan deze boeken gegeven wordt, zoals een
| |
| |
prijs dat bijvoorbeeld doet, dan is de kans klein dat ze gelezen worden. Het gevolg is dat het voor vernieuwende werken zo goed als onmogelijk wordt tot de lezer door te dringen. Dit zal de rijkdom van de Nederlandse literatuur niet ten goede komen. Het aanbod zal eentonig worden en wie weet op den duur gaan vervelen.
Nieuwe impulsen moeten worden aangemoedigd. Dat is de taak van de vakjury. Zij moeten dan ook met name letten op de originaliteit en de compositie van het werk. Onderscheidt het boek zich van de massa, qua onderwerp of aanpak? Is het boek een geheel; kortom vallen alle onderdelen in elkaar? Ik sluit me dan ook aan bij hetgeen Harry Bekkering in zijn bijdrage aan Tsjip 8-3 (Het jeugdliteraire waarde-oordeel) schrijft: ‘Een jury (...) moet mijns inziens inderdaad de durf hebben om de inventiviteit, de originaliteit van grensverleggende verhalen (of gedichten) te bejubelen, moet geen angst hebben om te literair bezig te zijn. Het lijkt me niet juist om, als het kinderen jeugdliteratuur betreft, literaire maatstaven (taal, stijl, structuur) achterwege te laten en toegankelijkheid en herkenbaarheid alleen centraal te stellen.’ Die toegankelijkheid en herkenbaarheid worden al beoordeeld door een publieksjury. Het is zinloos als een vakjury dat nog eens dunnetjes overdoet.
| |
Een aanrader
In het voorgaande heb ik mijn ervaringen in een publieksjury geschetst, aangevuld met de vragen die deze bij mij opriepen. Nu is het niet uitsluitend mijn bedoeling om verslag uit te brengen.
Op basis van mijn eigen ervaringen ben ik namelijk tot de conclusie gekomen dat een deelname aan een publieksjury een aangename en zinvolle invulling van de lessen over de Nederlandse literatuur kan zijn. Allereerst geeft het de leerlingen een reden om te lezen. Ze lezen een boek en geven daar hun mening over. Dit is iets wat ze altijd al hebben gedaan, maar nu wordt er ook echt iets met hun mening gedaan. Op basis van hun mening wordt er namelijk een prijswinnaar gekozen. Het lezen is nu niet langer lezen omdat je zonodig voor je examen een aantal boeken moet lezen. Het krijgt een zichtbaar doel, wat erg motiverend werkt.
De vragen van het beoordelingsrapport confronteren de leerlingen met de verschillende aspecten van een tekst: de stijl, de compositie, de inhoud, de karakters, de lay-out en het leesplezier. Ze merken dat je een tekst op basis van meerdere criteria kunt te beoordelen. Zo leren ze op een leuke manier een hoeveelheid theorie over teksten.
Daarnaast kun je ook andere lesonderdelen op basis van je deelname meer zin geven. Ik doel hiermee onder andere op de onderdelen schriftelijke en mondelinge taalvaardigheid. Bij de beoordeling van de boeken hoort namelijk het schrijven van een beoordelingsrapport en het houden van een discussie. Daarnaast kunnen er ook leerlingen meedoen aan de discussie die plaatsvindt op de dag van uitreiking zelf. Op die dag kunnen ze ook vragen stellen aan de schrijvers. Hierdoor krijgen ze meer zicht op het hoe en het waarom van het boek.
Tenslotte is de deelname een mooie ingang om de leerlingen bewust te maken van het verschil tussen een publieks- en een vakjury. Een vakjury hanteert andere criteria dan een publieksjury en kiest daarom vaak een ander boek. Vooral als een leerling zelf voor een ander boek heeft gekozen, zal dit verontwaardiging en vragen oproepen. Dit is een mooi uitgangspunt voor een les over de verschillende jury's en criteria als originaliteit en eenheid tegenover leesplezier. Omdat dit onderwerp hen nu bezighoudt, zal de betrokkenheid groter zijn dan in het normale geval.
Er zit echter wel een keerzijde aan de medaille. Deelname betekent namelijk in korte tijd veel moeten lezen. Bij de categorie jeugdliteratuur is dit geen probleem omdat de genomineerde boeken vaak dun en eenvoudig leesbaar zijn. De boeken uit de categorieën fictie en non-fictie daarentegen zijn vaak erg dik en vergen veel tijd. Omdat een leerling uiteraard meer te doen heeft dan het vak Nederlands zal deelname in de laatste twee categorieën wellicht niet eenvoudig zijn.
Ik laat het aan de lezer om dit in te schatten. Deelname aan de categorie jeugdliteratuur is in mijn ogen goed haalbaar. Daarnaast doet zich natuurlijk nog een praktisch probleem voor. Niet iedereen kan zomaar plaatsnemen in een publieksjury. Daarvoor zijn er te weinig plaatsen. Het is dan ook niet mogelijk om dit standaard in de lessenreeks te verwerken. Ik wil dan ook alleen maar zeggen: grijp de kans als hij zich voordoet.
|
|