Tsjip/Letteren. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
Robinson Crusoe in drievoud
| |||||||||||||||||
Robinson CrusoeDaniel Defoes Robinson Crusoe was lange tijd een ècht jongensboek dat met veel belangstelling gelezen werd tot het, met al zijn clichés, door jeugdboek, strip en film werd ‘ingehaald’. Paradoxaal genoeg is het juist daardoor tot een literaire klassieker uitgegroeid en behoort het verhaal van de drenkeling op een eenzaam eiland tot ons collectief geheugen. Een goede reden om het boek (nog altijd) in het onderwijs te behandelen. Terzelfder tijd was het één van die stiekeme klassiekers van de pedagogen die deze lectuur wensten om zo hun opvoedingsidealen te bewerkstelligen. Zo laat Jean-Jacques Rousseau zijn Emile tot zijn 15de levensjaar alleen Robinson Crusoe lezen, het enig zinvolle boek, want ‘le plus heureux traité de l'éducation naturelle (...) Robinson Crusoé dans son île, seul, dépourvu de l'assistance de ses semblables et des instruments de tous les arts, pourvoyant cependant à sa subsistance, à sa conservation, et se procurant même une sorte de bien-être; voilà un objet intéressant pour tout âge, et qu'on a mille moyens de rendre agréable aux enfants’ (Rousseau: 523-524). Met het centraal stellen van de ‘natuurlijkheid van het opgroeien’ stuit men op een tweede paradox in verband met dit werk: Robinson Crusoe spoelt weliswaar op een ongerept eiland aan, maar zijn verblijf wordt slechts zin gegeven door die natuur te onderwerpen en te cultiveren! Gezien het thema van deze bijdrage, nog een goede reden om dit boek te gebruiken. | |||||||||||||||||
De ontdekking van de natuurNu is het is natuurlijk niet toevallig dat Daniel Defoe zo'n nadruk legt op de rol van de natuur. In de achttiende eeuw wordt de natuur immers onderworpen aan de rede, het basisconcept van de Verlichting. Anderzijds spiegelt de mens zich aan de natuur, en tracht hij haar ‘wetten’ toe te passen op zijn samenleving. De natuur wordt gerationaliseerd en gesystematiseerd. De classificatie van Linnaeus maakt de planten- en dierenwereld overzichtelijk; alles krijgt zijn plaats in de rationele hiërarchie van stam, klasse, familie, geslacht en soort. Net als die van de kunst, worden de voortbrengselen van de natuur verzameld. Tot deze ‘naturalia’ behoort steevast een xylotheek, een verzameling boekdelen in hout en schors, waarvan elk deel alle gegevens omtrent één bepaalde boom - bladeren, vruchten, beschrijvingen - bevat (Pas 1992, p. 25). Deze hang tot meticuleuze beschrijving van de natuur tot in haar kleinste elementen is tot vandaag een wezenlijk onderdeel van het natuurdiscours gebleven. Getuige hiervan zijn bijvoorbeeld de populariteit van een wetenschappelijke discipline als biologie, of nog, de grote belangstelling voor botanische tuinen. In meer populariserende vorm kan men hier wijzen op de vele natuurboeken en televisiedocumentaires die hun weg steevast naar een breed publiek vinden.
Maar naarmate men de natuur is gaan beheersen is de idee gegroeid dat de natuur ook een genotmiddel kan zijn. In de achttiende en negentiende eeuw worden zo de ‘tuin’ en de ‘wildernis’ geliefkoosde vluchtoorden uit de alsmaar drukker wordende wereld. Tegenover de rede plaatst men het gevoel: terwijl de wetenschap de | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Surrounded Islands van Christo
natuur dissecteert, gaan schrijvers en schilders op zoek naar een ‘ideale’ gevoelsgeladen natuur. De mens probeert los te komen van de maatschappelijke dwang en gaat op zoek naar het intieme contact met de natuur, naar het ongerepte, het ongecultiveerde. Het is het discours van de pastorale natuurbeschrijvingen van Jean-Jacques Rousseau, de van gemoedsstemmingen overlopende landschappen van Caspar David Friedrich, de reclamefolders van reisbureaus vandaag...
Maar de grenzeloze natuurbeheersing dreigt tot natuurvernietiging te leiden. Gevoed door de verminkende sporen van ongecontroleerde ontginning en industrialisatie leidt de crisis van de natuur tot een nieuw dominant begrip in het natuurdiscours: het ‘milieu’.
Om leerlingen in dit ‘natuurdiscours’ in te leiden is een werk als Robinson Crusoe erg dankbaar. Precies omdat de omgang van de mens met de natuur (als één van de vele thema's van het boek) in de ontelbare jeugdbewerkingen, herschrijvingen en verfilmingen een centrale rol toebedeeld krijgt. Op die wijze kunnen verschuivingen in het discours rond natuur en milieu bespreekbaar gemaakt worden. Daarom werd een aantal fragmenten waaruit de verhouding tussen Robinson en de natuur spreekt geselecteerdGa naar eind*. In deze bijdrage wordt verwezen naar drie fragmenten: één uit het originele boek van Defoe en twee uit ‘actuele’ robinsonades. Deze gesuggereerde fragmenten werden zo gekozen dat ze niet alleen qua inhoud aan de doelstelling voldoen maar ook qua lengte om klassikaal behandeld te kunnen worden. Ze werden alle in de bovenbouw van het secundair onderwijs in Vlaanderen getest. De lessen kregen telkens een introductiefase waarin gepeild werd naar volgende aspecten:
En gezien het lessen betrof rond het discours over de natuur werd het discours ook in de lessen zelf centraal gesteld. Hoofdzaak was een gesprek op gang te brengen waarin argumenten die binnen het natuurdebat tellen, te inventariseren en te bespreken. Zo sloten deze lessen aan bij recente inzichten in ‘geletterdheid’ die ons leren dat cultuur (en dus ‘literatuur’) een sociale constructie is, die aan cultuurhistorische verschuivingen onderhevig is en steeds opnieuw gecreëerd wordt in een nooit eindigende dialoog. Culturele geletterdheid en dus milieugeletterdheid kunnen beschreven worden als het vermogen om aan die dialoog deel te nemen (Soetaert & Van Belle, 1996, p. 117). Leerlingen inleiden en ondersteunen in dat (milieu) debat lijkt een zinvolle ‘eindterm’ voor het literatuuronderwijs. | |||||||||||||||||
DefoeIn Robinson Crusoe van Daniel Defoe, verschenen in 1719, tracht de pragmatische en rationele held te overleven in een vijandige natuur. Hij slaagt erin die volledig naar zijn hand te zetten. Robinson Crusoe is immers het prototype van de ‘homo economicus’, de liberale handelaar die de natuur gebruikt voor eigen profijt. De roman laat zich lezen als een ode aan de British way of life, dus als een soort van legitimering van de kolonisatie van de natuur en de andere culturen. Het fragment (zie fragment 1) toont die efficiënte houding van Robinson: het illustreert hoe na de jacht een éénmanseconomie van landbouw en veeteelt totstandkomt; hoe de ‘natuur’ verandert in ‘eigendom’ en ‘grondgebied’ van gouverneur Crusoe. | |||||||||||||||||
TournierInteressant als confrontatie is de roman Vendredi ou les limbes du Pacifique van Michel Tournier waarin Robinson als een man verschijnt die zich door Vrijdag laat beschaven. Hij wordt geïnitieerd in een zonnecultus. Daardoor verschijnt de ‘natuurlijke’ Vrijdag hier als superieur. Men leert hier veel over de (natuur)filosofie van de jaren zestig met hippie-achtige allures. Misschien is die visie nog steeds aantrekkelijk en komt ze - met de nostalgie die een einde van een millenium kenmerkt - opnieuw in de mode, maar de beperktheid is ondertussen ook duidelijk geworden. Zich uit de wereld terugtrekken blijft wel een aantrekkelijk alternatief (zie de vele reisbrochures - één heet ‘Crusoe’ - die reizigers lokken naar natuurlijke paradijzen, zie het succes van een film als ‘Blue Lagoon’ waarin gesuggereerd wordt dat het geluk op een klein eiland ligt te wachten). In fragment 2 ziet men Robinson opnieuw als homo faber en homo | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
economicus maar Tournier schroeft Robinsons werkzaamheden, berekeningen, planning,... op tot een irrationele obsessie. Om het contrast met het ‘andere eiland’ des te groter te maken (cfr titel: een ander eiland want een andere Robinson). Ook zijn Robinson probeert op het eiland de orde te continueren: hij houdt een dagboek bij met een bijbehorende tijdrekening, een gediscplineerde dagindeling. Maar hij sluit zich niet af van de natuur, en geeft toe aan de verlokkingen. Hij ziet de natuur ook als een constructie: ook hier hangt de manier waarop de natuur geïnterpreteerd wordt volledig af van de mens - alleen wordt Robinsons houding omgekeerd. Tourniers Robinson is net zoals Defoe's Robinson een ‘majesteit’ en een ‘god’ op zijn eiland, maar toch is het eiland geen utopisch paradijs; het echte paradijs is het andere eiland Wat het aspect ‘beschrijving’ betreft, is de verandering van de eerste naar de derde persoon opmerkelijk (gecombineerd met dagboekfragmenten in de eerste persoon). Dit laat de verteller toe om meer ‘uitleg’ te verschaffen bij Robinsons waarnemingen en gevoelens. Het proza is dan filosofischer, minder realistisch dan in het werk van Defoe - de lezer herkent de filosofische bedoelingen van Tournier in diens herschrijving van de mythe.
Mr. and Mrs Andrews van Gainsborough
| |||||||||||||||||
CoetzeeSusan Barton, een vrouw die door de muiters van haar schip afgezet is op het eiland van Cruso en Vrijdag, tekent haar belevenissen op voor de schrijver Foe, opdat die ze later in een verhaalvorm zou gieten. Ze heeft Cruso leren kennen als een norse, zwijgzame en vergeetachtige man, die zich despotisch gedraagt ten opzichte van Vrijdag. De slaaf Vrijdag gehoorzaamt zijn meester volledig. Zelf kan hij niet spreken want zijn tong is uitgesneden (door slavenhandelaars, kannibalen of Cruso zelf - er is niemand die daarover uitsluitsel kan geven). Susan rebelleert wel tegen Cruso. Zo werkt ze niet mee op de terrassen, omdat ze dat werk als stompzinnige bezigheid beschouwt. (fragment 3). De zinloosheid van het werk op de terrassen en de merkwaardige uitspraak van Cruso ontluisteren de Robinsonmythe volledig: Cruso is geen ‘echte schipbreukeling’. De arbeid - zoals Cruso's hele bestaan - dienen geen ander doel dan het werk zelf; Cruso brengt niets nieuws voort, hij ontgint slechts de grond: datgene wat er al is. Alle gereedschap is trouwens van hout of steen, elementen die het eiland zelf heeft voortgebracht. De arbeid is een gebod; ‘het is beter dan in ledigheid neer te zitten’. Indirect helpt het de sociale orde in stand houden, dat inhoudt de meester-slaaf-verhouding tussen Cruso en Vrijdag. De onmondigheid van Vrijdag staat in het boek immers centraal. De dominantie van het interculturele thema heeft te maken met de Zuid-Afrikaanse achtergrond van Coetzee: het systeem van de apartheid. Hij grijpt de Robinson Crusoe-mythe aan om de kolonisatie ter discussie te stellen. Het pure ‘ontginnen van grond’ kan gelezen worden als een verwijzing naar Zuid-Afrika, waar de mijnbouw een belangrijke economische activiteit is. Het beeld van de terrasarbeid is een goede illustratie van de rest van Susans relaas. Het eiland is een troosteloze, onaangename plaats. Ook zonder die zinloze kaalslag heeft de natuur er blijkbaar niet veel te bieden. | |||||||||||||||||
Excursie: De verbeelding van het landschap in de plastische kunstUiteraard is het geen monopolie van de literatuur om over milieu uitspraken te doen. Wie onlangs de tentoonstelling Langs velden en wegen in het Rijksmuseum in Amsterdam heeft bezocht, zal opgevallen zijn hoe ook in de schilderkunst niet zozeer het landschap an sich, dan wel een ‘zichtbaar afgebeelde vorm van een cultuur op een bepaald moment’ (Ton Lemaire 1970; p.18) wordt weergegeven. Het betrekken van plastische kunst in deze lessen lijkt dan ook voor de hand te liggen. Hier bestaan nogal wat mogelijkheden om het hele discours rond de vertekstualisering en verbeelding van de natuur te verduidelijken respectievelijk te verdiepen. Wie bijvoorbeeld Mr. and Mrs Andrews van Gainsborough (zie illustratie) goed bekijkt, ziet dat het doek meer is dan een portret en het landschap meer dan een achtergrond. Het is een weergave van de realistisch ingestelde Engelse landadel die het land keurig bewerkt: men ziet rechtlijnig geplaatste korenaren en vee binnen een omheining grazen. Uiteindelijk blijkt dat landschap hun landgoed bij Sudbury te zijn. Men ziet hier ‘letterlijk’ waar het uiteindelijk ook bij Defoe om te doen was: een metafoor voor de hardwerkende, landveroverende Engelsman! Zo kan men ongetwijfelde ook schilderijen vinden die nauw aansluiten bij het flower-power-achtige ideeëngoed van Tournier of de (post)koloniale analyse van Coetzee. Schilderijen kunnen hier illustratief worden ingezet. | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
Interessant lijkt ook nog het thema uit de literaire teksten verder te problematiseren door ze te plaatsen naast uitingen van natuurgerichte kunst als land-, earth-art en eco-conceptuele kunst. In al deze genres is de idee waaruit het kunstwerk ontstaat (inhoud) belangrijker dan het kunstwerk zelf (de vorm). Ze werken trouwens met minder gangbare vormen als ‘environment’ en ‘happening’. Als gevolg hiervan is het discours dat rond deze kunst ontstaat essentieel. Sommige kunstenaars vinden dat de taal de ideale drager is van kunstinhoud, die dan gepresenteeerd of gedocumenteerd wordt in bijvoorbeeld een boek of fotoreeks. Door de band vinden leerlingen dergelijke kunst te abstract, te moeilijk of zelf ‘onnozel’. Nochtans zou ze vanuit haar provocerende karakter jongeren moeten aanspreken. Wanneer men dergelijke werken aanbiedt samen met literatuur en dus ook met het discours dat rond literaire teksten leeft, heeft men meer kans om belangwekkende twintigste-eeuwse kunstenaars op een serieuze manier bij de leerlingen te introduceren. In verband met de geselecteerde fragmenten werden de leerlingen geconfronteerd met werk van Richard Long, Joseph Beuys en Christo Javacheff. De ‘earth-artist’ Richard Long gebruikt natuur, landschap en ruimte als voornaamste werkterrein. Zijn werk wordt alleen gevisualiseerd in documentatie in de vorm van foto's en geografische kaarten, soms vergezeld van sobere poëtische teksten. Volgende stellingname van Long vat zijn houding samen: ‘Ik hou van het idee land te gebruiken zonder het te bezitten. Ik hoop werk te maken voor, niet tegen het land.’ (in Pas 1995; p.47). En er zijn de gedeeltelijk of geheel ingepakte landschappen van Christo Javacheff, die bij leerlingen vaak slechts een schouderophalen oproepen, maar geplaatst in een netwerk van argumentatie hun sterk vervreemdingseffect sorteren. De acties van de waarschijnlijk eerste eco-conceptuele kunstenaar - Joseph Beuys - krijgen eveneens pas betekenis wanneer ze binnen een discursief netwerk worden geplaatst. Beuys zelf beschouwde trouwens denken spreken en discussiëren over zijn politieke ideeën als een essentieel onderdeel van zijn kunst. Precies wat deze lessenreeks op bescheiden schaal binnen een onderwijssituatie beoogt op gang te brengen. Op die wijze wordt de leerlingen ook duidelijk gemaakt dat het begrip ‘landschap’ zich niet tot het fysieke landschap - bergen en dalen, steden en zeeën - beperkt, maar evenzeer refereert aan ruimte als abstract begrip, als ideologisch terrein van debat. | |||||||||||||||||
TenslotteOf de leerlingen na enkele van deze lessen zich nu anders tegenover de natuur gaan opstellen, laat zich slechts raden. Nog minder is het de bedoeling een gelijk te formuleren. Hoofdzaak is de verschillende houdingen tegenover de natuur vanuit het discours waarmee ze wordt gelegitimeerd en de verhalen waarin ze wordt ingebed, beter te begrijpen. Op die manier, door de confrontatie en de dialoog centraal te stellen, kan men slechts hopen dat leerlingen met gedegen argumenten een uitspraak kunnen commentariëren als ‘zelfs de landschappen die naar ons idee volkomen onaangetast zijn door onze cultuur, blijken bij nadere inspectie daar vaak een product van te zijn.’ (Schama 1995; p.19)’.
| |||||||||||||||||
Bibliografie
|