| |
| |
| |
Leeswijzer
Drs. M.J. Sanders-ten Holte e.a.
Ideeën voor leesgroepen
Davidsfonds/Clauwaert
ISBN 90 6306 362 8
In het Nederlandse taalgebied (en daarbuiten ongetwijfeld ook!) bestaan enorm veel leeskringen: officiële en ‘wilde’, geleide leeskringen en begeleide en ‘anarchistische’. De grote verspreiding van dit fenomeen wijst er wel op hoezeer lezen de behoefte oproept om te reageren op het gelezene, om ervaringen uit te wisselen, om aldus het leesplezier te verlengen en te vergroten.
Op initiatief van het Davidsfonds verscheen Ideeën voor leesgroepen waarin negen auteurs hun kijk op, ervaringen met, en ideeën voor leesgroepen in een over het geheel genomen prettig leesbare stijl aan belangstellenden presenteren. Voor leesgroepleden en vooral leesgroepbegeleiders bevat het boek heel nuttige tips, voor ‘losse’ lezers zou dit boek het duwtje in de rug kunnen betekenen om zich aan te sluiten bij een bestaande leesgroep, of er zelf een te starten (‘Bel eens aan bij uw boekenlezende buurtgenoot!’).
Met name de bijdragen van Walter Leirman (‘Een leesgroep is meer dan een praatgroep’; over de vier ‘culturen van vorming’), van Elke Spooren (‘Sturen of stimuleren’; over de rol van de leesgroepbegeleider) geven stof tot reflectie aan leesgroepleden en vooral aan begeleiders: ‘Wat wil ik nou eigenlijk met deze leesgroep?’. Voor hen die betrokken zijn bij het literatuuronderwijs zijn vooral interessant de bijdragen van André Mottart (‘Literatuuronderwijs. Aanzet tot leesplezier buiten de school?’; over de mogelijkheden om leerlingen aan het lezen te krijgen door aan te sluiten bij hun leef- en ervaringswereld) en van Rita Ghesquiere (‘De rol en de mogelijkheden van de adolescentenliteratuur in de hoogste klassen van de middelbare school’; over het verlagen van de drempels tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen). Jet Marchau laat (in ‘Met kinderen over boeken praten en oordelen’) zien dat ook kinderen in de basisschoolleeftijd al heel goed te stimuleren zijn om in groepjes te praten over de boeken die zij gelezen hebben.
Dit boek is overigens totstandgekomen met steun van onder andere C&A: voorwaar een prestatie van de verantwoordelijke fondsenwerver om een confectiebedrijf warm te laten lopen voor literatuur! JD
| |
Will van Sebille
De muze zit aan
Stichting Schrijven 104 blz.
Prijs: NLG 29,90/BEF 545, excl. porto.
Zelf schrijven voorziet in een behoefte. Schrijven werkt net als tekenen of schilderen vaak therapeutisch. Maar ook als het niet om een in feite goedkope therapie gaat, geeft schrijven mensen plezier. De bloei van de literaire vorming de laatste jaren in het kader van de kunsteducatie ontgaat veel docenten misschien, maar buiten de school is er op dat terrein veel te doen en onder meer aan de Utrechtse Hogeschool voor de Kunsten kun je een eerstegraadsbevoegdheid Literaire vorming halen. En dan doet men dingen als Will van Sebille al een aantal jaren heeft gedaan, een boek over ‘afstandsmoeders’ schrijven, een dichtbundel maken, mooie, literaire teksten schrijven bij beeldende kunst. Zo iemand houdt van taal en taal gebruiken en dat kun je merken. Bij de stichting Schrijven verscheen onlangs haar boek De muze zit aan, met als ondertitel ‘Werkboek voor Schrijfgroepen’. Dat gaat over het werken in een schrijfgroep, fasen van het creatieve proces, verschil tussen het schrijven van poëzie en het schrijven van proza, hoe je feedback kunt geven, laten herschrijven en schrijfblokkades opheffen.
Deze uitgave is vooral interessant als je leerlingen over hun ervaringen met kunst in het bijzonder wilt laten schrijven, voor hun leesof kunstdossier. De inleiding laat die mogelijkheid open: ‘Het werkboek is bestemd voor mensen die nog maar net met een schrijfgroep zijn begonnen of al in een werkgroep zitten en beter willen leren schrijven’. Als uitgangspunt heeft Van Sebille dat mensen ‘van elkaar willen leren en elkaar in hun waarde laten’, dat schrijven ‘een individuele en persoonlijke bezigheid’ is, maar ook dat je bij schrijven moet streven naar ‘de transformatie van direct ervaren emoties naar een algemeen geldender niveau met literaire middelen’. Het is nog wel na te streven dat leerlingen afstand leren nemen van hun direct ervaren emoties, dat kan met het oog op het kunstdossier zelfs wenselijk zijn, maar dat zij dit ‘met literaire middelen’ zouden moeten doen, dat lijkt te veel gevraagd.
De muze zit aan heeft dan ook een ander nut. Ten eerste biedt het boek uitstekende procedures voor de leraar Nederlands die zijn leerlingen naast effeciënt ook esthetisch wil leren schrijven. Met name hoofdstuk 2 over ‘Het creatieve proces’ en hoofdstuk 3 over ‘Het geven van feedback’ (door de docent in dit geval) geven daarvoor de nodige stof. Als je weet wat je niet zo goed doet, moet je nog aan het herschrijven. Daarover bieden de hoofdstukken 5 en 6 materiaal. En wie bij het analyseren van proza en poëzie leerlingen al doende wil laten ontdekken met wat voor ambachtelijke problemen de schrijver te maken krijgt, vindt steun in hoofdstuk 4.
De muze zit aan is ten tweede een heel praktische handleiding voor die leerlingen in de tweede fase die op de literaire toer willen. Waarom zouden we dat niet entameren, zoals er ook schilder- en
| |
| |
tekenclubs bestaan. Her en der worden voor hen cursussen aangeboden in de culturele centra, maar ook voor de liefhebbers op school zou het iets zijn.
Ten slotte vind ik het boekje mooi voor degene die op de hoogte wil raken van de literatuur rond schrijfprocessen en welke mensen zich in Nederland - helaas: Vlaanderen staat hierbuiten - met schrijfgroepen occuperen. Met adressen, zodat u precies weet wie bij u in de buurt beschikbaar is voor overleg. KC
Te bestellen bij de Stichting Schrijven, Herengracht 495, 1017 BT Amsterdam, tel. (020) 625 41 41, fax: (020) 638 31 53. E-mail: Schryven@XS4ALL.NL
| |
Handleiding voor de Jonge Jury
Eindredactie: Ruud Kraaijeveld, SSS i.s.m. CPNB.
‘De Jonge Jury is jóuw jury’ roept het affiche van het samenwerkingsverband dat per 31 januari 1998 van zoveel mogelijk leerlingen tussen de 12 en 15 jaar zou willen weten wat hun favoriete leesboek is. Weer een prijs erbij, want natuurlijk gaan de uitgevers met de uitslag van deze enquête aan de haal. CPNB, NBLC en NPS schakelden Schrijvers School Samenleving in om vorm te geven aan het idee, dat door de Stichting Lezen wordt gesteund. De affiches met daarop enige hartenkreten en verlokkingen, plus
dertig jeugdboeken van klasse hangen al in de scholen. Margreet Ruardi meldt dat SSS er veel respons op heeft gekregen, onder meer doordat heel wat auteurs van de geafficheerde boeken - oorspronkelijk Nederlands en vertaald - voor spreekbeurten worden uitgenodigd.
Wat interessant is, is niet zozeer wie er in de top-tien eindigen - behalve deze dertig ook andere auteurs, mag je aannemen -, maar vooral wat dit initiatief gaat opleveren in didactisch opzicht. Voor leerlingen in de basisvorming is nu namelijk een gelegenheid gevonden om aan te sluiten op de verworvenheden van de Nederlandse Kinderjury, die jaarlijks door tienduizenden kinderen van 6 tot 12 wordt gevormd. De Jonge Jury werkt volgens hetzelfde principe. Daar zit natuurlijk meteen een discussiepunt. Want zolang de Kinderjury bestaat, is er al een tegenstelling tussen het oordeel van kinderen en de keuze van jury's die door gekwalificeerde literatuurfreaks worden gevormd. De jury van de Gouden Griffel en de Libris Woutertje Pieterseprijs bijvoorbeeld, leggen een voorkeur aan de dag voor het literair geacheveerde jeugdboek. Liever Dros dan Beckman zogezegd. Dat de Jonge Jury dezelfde voorkeur voor avontuur en spanning toont als de Kinderjury is voorspelbaar.
Toch is deze tegenstelling in dit geval ondergeschikt aan het doel van het initiatief. Wat met name blijkt uit de Handleiding voor het onderwijs, die onder regie van SSS is samengesteld voor de CPNB, dat het idee van de Jonge Jury valt in te passen in de lespraktijk. Curriculair bouwt het voort op het lezen in het basisonderwijs en bereidt het vóór op het lezen in de tweede fase. Natuurlijk wordt er in de inleiding geschermd met de kerndoelen Nederlands in de basisvorming en de roep om zelfstandig leren in basisvorming en bovenbouw; wezenlijk daarin is dat het in alle gevallen gaat om ‘de persoonlijke, literaire (smaak) ontwikkeling van de leerlingen’. Dat is een goed uitgangspunt. Deze eerste keer komen alle jeugdboeken die tussen 1 januari 1995 en 1 januari 1997 verschenen zijn in aanmerking, later worden het andere perioden, maar altijd zal gelden dat het aanbod heel gevarieerd is, zoals ook de categorieën lezers variëren van onervaren tot zeer belezen en de genres van ‘paardenboek’ en griezelboek tot literaire jeugdroman en dichtbundel.
De Handleiding opent met een ‘Plan van aanpak’, hoe wil je het als docent doen? Alnaargelang je weinig of veel tijd hebt, besteed je er drie, zes of tien lessen aan, en steeds krijg je een lessenreeks voorgeschoteld, waarin je zogenaamde ‘kerntitels’ behandelt, opdrachten voor een leesdossier of leesschrift laat uitwerken (onder meer gebaseerd op die van Gielen & Noë uit Moer en Van Woerkom uit Tsjip) en een leesformulier (blz. 85-87) waarmee de leerling zijn oordeel over het betrokken boek invult. De dertig jeugdboeken die hier voor de klas zijn beschreven, krijgen elk een pagina met opdrachten voor de leerlingen en een pagina met informatie voor de docent: doelgroepindicatie - heel belangrijk te weten of je met een gemakkelijk, moeilijker of sterk literair werk te maken hebt -, inhoudsbeschrijving, voorleesfragment(en), toelichting bij de opdrachten en achtergrondinformatie over de auteur. Heel handig. De opdrachten voor de leerlingen zijn gevarieerd, groepsopdrachten, individuele opdrachten, etc. De eerste opdracht slaat altijd op een fragment uit het boek, de laatste op het hele boek, en daarna volgt voor de leerling een rubriek ‘Verder lezen?’ over boeken rond hetzelfde thema.
De Handleiding is onder stevige eindredactie van Ruud Kraaijeveld geschreven door een team van auteurs, bekend van onder meer het tijdschrift Jeugdliteratuur in de basisvorming zoals Max Verbeek
| |
| |
en Rob van Veen. De keuze van de titels werd gedaan door Caroline Heijer, Ruud Kraaijeveld en Theo de Ruiter en dat hebben zij goed gedaan. Zij kwamen tot zestien gewone jeugdboeken, tien moeilijker werken en vier voor de rijpere jonge lezer. Dat lijkt een verstandige keuze. De Handleiding opent vooral voor de toekomst perspectief. De toon is gezet; alleen zal men telkens de voorraad kerntitels moeten herzien. Maar dat is, relatief gezien, eenvoudig handwerk. WdM
| |
Interculturele leesserie voor het onderwijs
Uitgeverij Van Holkema en Warendorf i.s.m. met NOVIB. NLG 14,90/BEF 270 per stuk; Handleidingen NLG 7,50/BEF 135
Onlangs verscheen een bijzondere reeks boekjes niet-westerse verhalen die de aandacht verdienen. Tot nu toe zijn er vijf deeltjes verschenen: De geboorte van de rivier (Afrika, zuidelijk van de Sahara), De vlekken van de maan (Latijns-Amerika), Wat de sterren voorspelden (Azië), Hoe de zon gestrikt werd (Australië, Nieuw-Zeeland en andere eilanden uit de Stille Zuidzee) en Waar de bizons gebleven zijn (Noord-Amerika). Bij elk deeltje hoort een docentenhandleiding, tevens verantwoording. Het volgende is aan die handleidingen ontleend:
De boekjes kunnen natuurlijk gewoon gelezen worden in de vrije tijd zoals ieder ander boek, maar ze zijn ook zeer geschikt voor het onderwijs, met name in de bovenbouw mavo/vbo en het volwassenenonderwijs. En dan vooral multi-etnisch of multicultureel samengesteld. De handleiding geeft daarvoor aanwijzingen, suggesties en achtergrondinformatie. De handleidingen richten zich zowel op de inhoud van de boekjes als op de talige kant ervan. Kopieerbare werkbladen zijn ingedeeld volgens het principe van: eerst oriënterend en voorspellend lezen, dan nauwkeurig en verklarend lezen en tot slot opiniërend en verwerkend lezen.
De boekjes zijn bedoeld voor intercultureel onderwijs en mondiale vorming. Ze kunnen niet genoeg aanbevolen worden. KH
| |
Peter Smit
Jan Janse Weltevree
Leopold
NLG 27,50/BEF 500
In Tsjip/Letteren 7.1 hebt u kunnen lezen dat ik het vorige deel van de reeks Spannende tijden van Leopold niet erg kon waarderen. Ik vind dat de rechtvaardigheid mij gebiedt nu te laten weten dat het volgende deeltje, Jan Janse Weltevree van Peter Smit wel geslaagd is. Dit verhaal gaat over de drooglegging van de Beemster begin zeventiende eeuw. Het formele argument vóór drooglegging is om de dreiging van het water te keren. Bij zware stormen slaan grote stukken land weg. De boeren zijn dus ook voor drooglegging. De vissers vanzelfsprekend niet en daarmee is het conflict geboren. Op de achtergrond spelen natuurlijk nog belangen van ‘Hoge Heren’, molenmakers en niet te vergeten Leeghwater, die het plan gemaakt heeft.
In het dorpje De Rijp, waar Holland letterlijk op zijn smalst is, woont Jan Janse, als zoontje van een arme visser. Hij wordt op enigszins geheimzinnige manier bij het conflict betrokken en speelt een heldenrol. Omdat het verhaal op ware gebeurtenissen gebaseerd is, weet de lezer dat het zal uitdraaien op de drooglegging van de Beemster. Maar doordat de gebeurtenissen sterk geconcentreerd zijn rond het jongetje Jan Janse, die tegen het eind van het verhaal in de gevangenis zit, blijft de spanning tot het eind gehandhaafd.
De taal is adequaat voor een avonturenverhaal; een mooie kaart voor en achterin; een termenlijst en een ‘hoe het verder ging’, maken van deze uitgave een verzorgd geheel dat vast wel in de smaak zal vallen van 10- tot 13-jarigen. Zij kunnen er enkele plezierige uren mee beleven en bovendien een hoop opsteken over de geschiedenis van Noord-Holland en de primitieve omstandigheden van het leven in de Gouden Eeuw. KH
| |
Sylvia Waugh
De Mennyms
Gottmer, Jenny de Jonge, Haarlem
NLG 29,90/BEF 545
Het overkomt me niet dikwijls dat ik bij de lectuur van een jeugdboek niet goed weet wat ik ervan vinden moet. Soms spelen tegenstrijdige, of niet met elkaar harmoniërende ervaringen tijdens het lezen door mijn hoofd en hart en wil de eenheid van opvatting maar niet tot stand komen. ‘Wat moeten ze van me? Waarom is dit boek geschreven? Wat voegt dit toe aan de opheffing van het menselijk tekort?’ Dat soort vragen stel ik me dan. En dat had ik bij De Mennyms dus.
Zoals een enigszins ervaren lezer meteen uit de titel begrijpt, gaat het hier om een familie. Maar niet in voorbije tijden, zodat je van een dynastie zou kunnen spreken, ook niet in moderne tijd, waardoor je al ras denkt in soaptermen. Nee, het betreft een familie van lappenpoppen. Lappenpoppen die 40 jaar geleden gemaakt zijn door ‘tante Kate’ en die ergens in een buurtje van een stad hun zo menselijk mogelijke bestaan leiden. Waarom doen ze dat, hoe zijn ze tot leven gekomen, waarom proberen ze zoveel mogelijk op echte mensen te lijken, ook als niemand hen kan observeren? Ze kunnen denken, hebben een geheugen, doen soms mensenwerk, maar kunnen niet eten of drinken en leiden
| |
| |
geen schade van eenzame opsluiting in kasten gedurende lange tijd. Maar als ze erg nat worden, is dat kennelijk levensbedreigend. Op een of andere manier hebben ze plezier in doen-alsof-spelletjes. Maar waarom hebben ze dat? Omdat ze op mensen willen lijken. Waarom leiden ze 's avonds met de gordijnen dicht niet hun eigen onvervreemdbare poppenleven? Dan kunnen ze toch niet ontmaskerd worden?
Intrigeert dat nu? Nee, mij althans niet. Ze komen niet tot leven en daardoor is mijn betrokkenheid bij hun belevenissen gering. Wat niet wegneemt dat ik zo nu en dan benieuwd was naar de afloop van een episode. Het is ook allemaal best aardig verteld, maar het is niet een verhaal dat schreeuwt om verteld te worden.
De Mennyms (telkens als ik het probeer uit te spreken, merk ik dat het niet ‘bekt’) is het eerste deel van een serie van zes. Deel 2 is inmiddels uit: De Mennyms in de wildernis, waarin ze vanwege de aanleg van een snelweg door hun stadse huis naar het platteland verhuizen. Ik was niet geïntrigeerd genoeg om het te lezen. KH
| |
Federica de Cesco
Het valkenjong
Lemniscaat
NLG 34,90/BEF 635
Federica de Cesco beschikt over een bewonderenswaardig vermogen om zich in te leven in andere culturen. Dat wordt op achterflappen altijd in verband gebracht met het feit dat de auteur een tijdlang in een bepaald land heeft gewoond of gewerkt. Dat geldt bij voorbeeld voor haar Samira-reeks over een opgroeiend Toearegmeisje.
Deze keer geldt het Japan. De flap zegt dat ze getrouwd is met een Japanner en elk jaar enkele maanden in Japan verblijft. Ik denk dan, dat is min of meer de aanleiding en levert de setting voor het verhaal, maar om er een inlevenswaardig geheel van te maken, daar is talent voor nodig. En dat bewijst ze met dit boek in grote mate te bezitten.
Ze heeft gekozen voor een hoofdpersoon die nogal reflectief is ingesteld en al wat ouder (vanuit het perspectief van de beoogde lezer dan). Ze zit in het eerste jaar van de universiteit in Tokio en komt in contact met een meisje van gemengd Duits-Japans bloed, dat net vanuit Duitsland in Japan is aangekomen. Zij heeft wel in Duitsland op een authentieke Japanse school gezeten, maar de mentaliteit van de Japanners voelt ze toch niet echt aan. Dat levert De Cesco heel wat mogelijkheden om haar hoofdpersoon op heel natuurlijke manier te laten bespiegelen over typische trekjes van de Japanse aard en cultuur. Een mooi voorbeeld daarvan is: ‘Aan haar stem te horen, was ze de wanhoop nabij. Ik aarzelde. Hoe kon iemand tegelijk zo grof en zo gevoelig zijn? “Misschien is het de manier waarop je kijkt”, zei ik ten slotte. Ze stond perplex. “De manier waarop ik kijk? Hoezo?” Ik voelde me niet op mijn gemak en schoof heen en weer. Maar ze had iemand nodig die haar hielp, en ik wilde eerlijk tegen haar zijn. Ik raapte al mijn moed bijeen. “Wij Japanners...”, begon ik, “wij storen ons dikwijls aan de blikken van buitenlanders. Ze staren ons aan; dat maakt een opdringerige en agressieve indruk.” Ik haperde en kreeg een kleur, omdat ik zo tactloos en direct was geweest.’ Het mooiste hieraan is wellicht de laatste zin, waarin de echte Japanse mentaliteit gedemonstreerd wordt en niet verteld. Van dit soort kleine culturele inkijkjes zijn er moeiteloos tientallen te vinden. Over de Japanse cultuur in het algemeen, maar ook over de omgang van jongens en meisjes onderling en die van kinderen of jongeren met ouderen en hun ouders. Van de eerste soort via de vriendschaps- en liefdesrelatie die Jun, de hoofdpersoon heeft met Seiji, van de tweede via de band met Juns handboogschietlerares (wat een woord) en de laatste via de gespannen rakende verhouding met haar ouders. In de loop van het verhaal
wordt het namelijk duidelijk dat Juns vader geen zuiver Japans bloed heeft. Hij is het kind van een Japanse vader en een Canadees-Indiaanse moeder, uit de periode dat alle andere Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog in Canada geïnterneerd waren. Van die grootmoeder heeft zij waarschijnlijk ook het vermogen geërfd om onder andere aardbevingen te voorvoelen.
Misschien lijkt het allemaal wat veel voor één boek, maar De Cesco wet het te integreren tot een zeer geloofwaardig geheel dat bovendien nog spannend is ook.
Ik denk dat het boek bij uitstek geschikt is om de interculturele kant van een (en dus ook de onze) samenleving te bekijken. De mogelijkheden daartoe zijn legio. Wel lijkt me dat het boek wat meer meisjes zal aanspreken dan jongens. Maar ik vond het zelf in elk geval een juweeltje.
| |
Anne Provoost
De Roos en het Zwijn
Querido
NLG 24,9o/BEF 450
Een heel poëtische variant op het oude sprookje van ‘De Schone en Het Beest’, bij de meeste leerlingen tegenwoordig zo goed als zeker bekend via de film- of videoversie van Disney's Belle en het Beest. Die bekendheid komt heel goed uit, want ze vormt een ideale gelegenheid om leerlingen te laten merken hoe vrij auteurs met een thema als dit kunnen omspringen.
Aan de rand van Antwerpen ergens in de Middeleeuwen woont het gezin van een koopman die zelf zijn waar uit verre landen haalt. Zijn vrouw bevalt van een te vroeg geboren meisje, dat afstotend lelijk is en zo teer lijkt dat niemand verwacht dat ze zal blijven leven. Haar vader noemt haar het Meisje-van-glas. ‘Hij wist dat
| |
| |
hij mij nooit zou kunnen geven wat hij zijn andere kinderen gaf, om de eenvoudige reden dat hij er de tijd niet voor zou krijgen, en dat vond hij zo oneerlijk dat het besef hem fysiek pijn deed. (...) en beloofde me met een sussende stem dat hij, als ik doodging, zou zorgen voor een lijkkistje van puur espenhout afgewerkt met gouden beslag, met binnenin een bed van eendendons en zijde, om alles wat ik tijdens mijn leven nooit zou krijgen te vervangen.’ Maar Rosalena blijft in leven en wordt al groeiend zo wonderschoon, dat de vrijers als vliegen op de stroop afkomen en de twee zussen jaloers worden als die van Assepoester. Maar, welke smoezen die vrijers ook verzinnen, Rosalena wijst hen gedecideerd af. Ze lijkt helemaal op te gaan in haar liefde voor het wrattenzwijntje dat ze van haar vader gekregen heeft.
Behalve dat ze wonderschoon is, heeft ze ook nog zeer ongebruikelijke gaven. Zo kan ze als enige de bosgeesten, elfen, engelen etc. zien, die haar wereld bevolken. De engelen proberen haar voor misstappen te behoeden en de elfen doen alles om haar geluk te vergroten en te handhaven. Via een spiegel die van haar moeder geweest is, kan ze haar vader op zijn reizen volgen. Ze doet dat graag om haar eenzaamheid te verlichten, maar daardoor weet ze tevoren ook wat voor bijzondere waren hij zal meebrengen. Die kennis maakt ze in Antwerpen te gelde. De stad waar haar positie nogal dubbel is. Zoals trouwens haar positie en instelling in alles nogal dubbel is.
Wanneer zij zich echt met de buitenwereld inlaat en haar vader vraagt om een zalf mee te brengen die de blindheid van een buurvrouw kan genezen, neemt haar leven een totaal andere wending en stort zij haar vader ongewild in het ongeluk. Deze komt doodziek van zijn reis thuis en Rosalena beseft dat zij daaraan debet is. Ze besluit hem te helpen en vertrekt van huis om zijn schuld (die zij meent veroorzaakt te hebben) te gaan inlossen bij Heer Thybeert, een zeer machtig man, die zeer geïsoleerd leeft omdat hij afzichtelijk mismaakt is. Haar vader heeft bij hem de witte winterroos gestolen die blindheid zou kunnen genezen. Rosalena wordt door Thybeert zowel aangetrokken als afgestoten, maar uiteindelijk besluit ze haar schoonheid aan hem op te offeren en met hem haar leven te delen.
Provoost heeft een zeer eigenzinnig verhaal geschreven. Rosalena vertelt het zelf ‘in haar vijftiende levensjaar’, maar als lezer heb je het gevoel dat ze veel ouder moet zijn. Haar perspectief zorgt ervoor dat niks wat er gebeurt onwaarschijnlijk is, terwijl het toch vaak genoeg buiten alle realistische kaders valt. De taal is mooi poëtisch, maar ik denk dat leerlingen ofwel een dromerige aard moeten hebben, of een nogal ruime bereidheid om het verhaal credits te geven. Want Provoost verstaat de kunst om onmogelijke zaken als volstrekt vanzelfsprekend te presenteren. Dat is natuurlijk een grote kwaliteit, maar het vereist ook nogal wat leeservaring. Maar wie die meebrengt, wordt vorstelijk beloond. KH
| |
Roberto Piumini
Het goud van de Papagayo
Querido
NLG 27,50/BEF 500
Een mooi avonturenboek. In 1847 is Thomas met zijn oom op zoek naar goud in de bergen van de Papagayo, ten westen van de Pecos. In heel wat associatieve korte terugblikken herinnert Thomas zich het leven in de prairie met zijn vader, moeder en zusje Bess. Idyllisch, maar tegelijk ook keihard. Na de dood van zijn vader is hij door oom Paul meegenomen om samen goud te gaan zoeken, of, als er geen goud gevonden wordt, dan toch tenminste zoveel van het leven geleerd te hebben dat hij in het vervolg voor moeder en zus kan zorgen.
Tom en oom Paul komen in aanraking met een kleine groep Indianen die gouden tanden lijken te hebben. Die tanden wekken de hebzucht van oom Paul. Tom is uiteindelijk min of meer verplicht om zijn eigen (gek geworden) oom neer te schieten om de Indianen te redden. Tom heeft dus veel over het leven geleerd, maar zoals dat in een goed boek betaamt, heel anders dan zijn moeder en hij verwacht hadden.
Het goud van de Papagayo is in zeer verzorgde stijl geschreven en vereist niet veel leeservaring. Het is gepresenteerd vanuit het perspectief van Tom en daardoor ook niet diepzinniger dan een 12-/13-jarige aankan. KH
|
|