| |
| |
| |
Joop Dirksen
Sex in de tekst:
pornografie of erotische kunst?
Een begripsbepaling
‘Stel je voor: ik lig losjes uitgestrekt hè, zowat helemaal bloot natuurlijk, en dan begint hij op zijn gemak eerst mijn ene voet te zoenen en gaat akeligheerlijk-langzaam hoger en hoger, steeds maar aaien en zoenen en knuffelen met zijn lippen en tong, en dan... roetsj! gaat met opzet vlug de bocht om en langs het andere been weer naar beneden, en dan weer langzaam naar boven. En zijn ene hand is heel ver uitgestrekt en streelt de heuveltjes... dan nadert hij weer langzaam tot je het uitschreeuwt van opwinding en verlangen dat hij niet roetsj! de bocht om zal gaan, maar daar zal blijven en blijven. Zeg, durfde Walter dat nou ook met zijn mond?’
‘Het meisje streek zacht met haar vingertoppen over de grote schaamlippen, die glad geschoren waren en van dat scheren nog de sporen droegen, in die zin dat de tere huid vlekkerig was en glansde. Hogerop kroesde wel nog donkerblond haar. “Ik heb het een beetje geschoren,” zei ze met een grinniklachje. “Ja, ik wist ook niet wat jij mooi vindt. Het schrijnt wel, daarom heb ik er wat Nivea opgedaan.” Ze begon nu met haar ene hand haar kleine borsten en met de andere de binnenkant van haar dijen zacht te strelen. Als hij opkeek naar haar gezicht, ontweek ze niet langer zijn blik. Haar ogen stonden broeierig. Na verloop van tijd begon ze, heel langzaam en voorzichtig nog, met de middelvinger van haar rechterhand (de linker bleef bij haar borsten) draaibewegingen te maken op de plaats waar zich, klein en verborgen nog, haar clitoris moest bevinden.’
‘Dat is nou wel genoeg gelikt. Je tong alleen is niet voldoende. Gebruik je vingers, nee, niet erin, dat komt nog wel. Je moet de lippen uit elkaar duwen, nog verder, je doet me heus geen pijn. Ai, dat is het, zie je nou dat kleine rode knopje? Daar gaat het om. Kijk, zo.’ Terwijl ik er met mijn neus bovenop zat, legde ze het topje van haar middelvinger tegen haar kittelaar en begon met de vingers van haar gespreide hand te trillen als een biddende kolibrie. Toen ze een eerste keer gekomen was, mocht ik het van haar overnemen. Haar commando's kregen nu iets smekends: ‘Vooruit, nog één keer voor we verdergaan. Ach toe!’ Na vijf keer over de rand geduwd te zijn, nam ze mij weer ter hand. Ik was van verlangen al leeggestroomd onder het bed en het was nog maar een logge, half slapende erectie die ze tegen zich aanduwde.’
Hebben we in bovenstaande tekstfragmenten te maken met pornografie of met erotische literatuur? Te veroordelen viezigheid of kunst?
Sinds onze maatschappij de laatste decennia een grenzenverleggende tolerantie tentoonspreidt (‘alles moet kunnen’), krijgen officieren van justitie en rechters
| |
| |
niet gauw meer teksten met een hoog sex-gehalte voor zich, met de vraag naar hun oordeel. Maar opvoeders en (dus) ook leraren lopen vroeg of laat tegen dit probleem aan.
| |
Wat is porno?
Er zijn al heel wat pagina's volgeschreven over het verschijnsel pornografie. Als men zich daarbij -wat bij zo'n onderwerp onvermijdelijk is- waagt aan een definitie, valt op dat daarvoor steeds als invalshoek wordt gekozen de bedoeling van de auteur en/of de kenmerken van de tekst.
Een voorbeeld: mr. W.H. Overbeek uit Utrecht, officier van justitie en voorzitter van de door de toenmalige minister van justitie, Polak, ingestelde commissie van wijze mannen, die vast moest stellen wat nog onder het pornografie-artikel, art. 240 in het Wetboek van Strafrecht moest vallen, formuleerde het in 1970 aldus:
‘Verhalen worden als aanstotelijk beschouwd indien zij wezenlijk gekenmerkt worden door de opeenstapeling van sterk seksueel geladen situaties of door de suggestieve wijze van beschrijving van een sterk seksueel geladen situatie, die kennelijk alleen maar ten doel heeft de lezer in een seksuele opwindingstoestand te brengen.’
De ‘bedoeling van de auteur’ suggereert het bestaan van een duidelijke, eenduidige, achterhaalbare en ‘meetbare’ factor.
Elk menselijk gedrag is meervoudig gemotiveerd: waarom iemand iets doet, wordt bepaald door een heel pakket van motieven, die aan de betrokkene lang niet allemaal duidelijk zijn. ‘Edele’ en ‘minder edele’ motieven lopen vaak dwars door elkaar.
Als de betrokkene zelf al niet in staat is om zijn ‘bedoelingen’ allemaal te overzien en goed in te schatten, hoe kan dan een buitenstaander bepalen wat de bedoeling was van een auteur?
Is, van de andere kant, niet een van de bedoelingen van elke auteur dat elke scène die hij beschrijft, bij de lezer inderdaad het gevoel oproept dat bij die scène past?
Han B. Aalberse, pseudoniem van Johan van Keulen, na een zoals dat heet slepende procesgang uiteindelijk veroordeeld voor zijn Bob en Daphne boeken (f 25-. boete en verbeurdverklaring van de in beslaggenomen boeken!), hield ook nog jaren na zijn veroordeling vol dat hij uitsluitend vanuit een pedagogische bedoeling zijn boeken had geschreven, nl. om ouders te attenderen op de problemen rond de beginnende seksualiteit van hun kinderen, die vaak bijna letterlijk boven op elkaar moesten slapen door het ruimtegebrek in de jaren na de oorlog. Toch werd hij veroordeeld omdat hij ‘kennelijk de bedoeling had de lezer in een seksuele opwindingstoestand te brengen’.
Het echtpaar Kronhausen, twee psychologen die n.a.v. pornoprocessen in de Verenigde Staten waar ze als getuigen-deskundigen optraden, een degelijke studie schreven, Pornography and the Law (als Ooievaarpocket verschenen in een bewerking door Jacques de Haan, onder de titel Wat is pornografie), gaat ook uit van de bedoeling van de auteur en van de ‘technische kant’; bedoeld is de structuur en andere tekstkenmerken.
| |
| |
Hun definitie luidt: ‘In pornografie is het voornaamste doel erotische weerklank in de lezer te stimuleren. Bij erotisch realisme is een waarachtige beschrijving van de elementaire werkelijkheden van het leven, zoals het individu die ervaart, essentieel. Het is een axioma dat een lezer erotisch behóórt te reageren op een erotisch realistische tekst.’
Het verschil tussen pornografie en erotische literatuur wordt volgens hen onder drie aspecten duidelijk: bedoeling, inhoud en effect, maar over dat effect is eigenlijk niets met zekerheid te zeggen. Ze bespreken ‘absoluut pornografische’ teksten, ‘duidelijk erotisch realistische’ teksten en ‘klassieke grensgevallen’.
Over de structuur van het obscene boek zeggen ze dat die gekenmerkt wordt door een opvoeren van erotische opwinding: het wordt steeds ‘heter’. In hoeverre dat afwijkt van de spanningsopbouw bij niet-pornografische teksten is twijfelachtig: in vrijwel ieder goed gecomponeerde tekst zit een vorm van een climaxwerking.
Ze noemen een aantal thema's die typerend zouden zijn voor porno, maar beklemtonen wel heel verstandig dat men daarbij steeds het verhaal als geheel moet blijven bezien. Het vóorkomen van zo'n aspect in een tekst maakt die tekst daarmee niet automatisch tot porno. Het gaat dan om thema's als ‘verleiding’ (waarbij het slachtoffer uiteindelijk graag meewerkt), ontmaagding (met sterk sadistische elementen), bloedschande; het schenden van alles wat heilig is, is populair; mannen zijn overprikkeld, vrouwen zijn nymphomaan, negers en aziaten zijn seksuele symbolen; homoseksualiteit en flagellantisme worden nog apart genoemd als ‘erg populair in pornografie’.
Ook in andere serieuze (zie de bronvermelding) en minder serieuze studies over het verschijnsel porno staan de bedoeling van de auteur en de inhoud van de tekst steeds centraal. (Wat die minder serieuze studies betreft: net zoals de ‘voorlichtingsfilm’ in de jaren zestig een aardige mogelijkheid bood om gelegaliseerd porno in de bioscopen op het scherm te krijgen, zijn er ook nogal wat boekjes uitgegeven, waarin grote fragmenten porno worden afgewisseld met kleine stukjes quasi-wetenschappelijke prietpraat van de hand van een ‘professor’ zonder verdere titel, en zonder vaste woon- of verblijfplaats.)
| |
De rol van de lezer
Pornografie kan m.i. alleen zinnig gedefinieerd worden als men de lezer erbij betrekt. De individuele lezer, met zijn eigen normen- en waardensysteem, zijn eigen fantasie, met zijn eigen al dan niet evenwichtige houding t.o.v. sexualiteit, en met zijn eigen beeld t.a.v. wat ‘literatuur’ is, - die individuele lezer is de enige die voor zichzelf de beoordeling ‘pornografie’ kan toekennen aan een tekst.
Bekend is de anekdote van de patiënt die de Rorschach-vlekkentest krijgt voorgelegd, bij elke nieuwe vlek de meest (on)smakelijke seksuele activiteiten meent te ontwaren, en tegen de psychiater zegt: ‘wat ben jij een viezerik om mij met dit soort smerige afbeeldingen te confronteren!’.
‘Beauty is in the eye of the beholder’; Norman Holland maakt daarvan: ‘..in the “I” of the beholder’. ‘Porno zit 'm in de persoon van de lezer’.
| |
| |
Van Emde Boas beschrijft in zijn Obsceniteit en pornografie anno 1966 hoe hij op een tentoonstelling van pop-art hevig geschokt en verontwaardigd reageerde op een kunstwerk dat bestond uit een doodskistachtige doos met daarin authentieke geëmailleerde plaatjes met ‘hier rust..’. Hij vertelt er meteen bij, dat hij in die tijd overgevoelig, bijna allergisch was voor alles rondom dood en begraven, ten gevolge van het plotseling overlijden van twee heel-nabije familieleden.
Hij concludeert hieruit, mijns inziens terecht, dat de woede, de verontwaardiging, de walging die iets bij ons oproept, minstens voor een belangrijk deel wijst op een overgevoeligheid bij onszelf voor dat ‘iets’.
Twee zaken zijn dus van belang: |
a. onze houding t.a.v. seksualiteit |
|
b. onze normen t.a.v. literatuur, de literaire waarde van een tekst. |
Wat het eerste betreft: Gershon Legman heeft geschreven:
‘Murder is a crime. Writing about it isn't.
Sex isn't a crime. Writing about it is. Why?’
Een volstrekt evenwichtig, uitgebalanceerd, harmonieus mens, geheel vrij van neurosen en andere hinderlijke psychische dwarsliggers, zal, welk onderwerp hij ook in een fictionele tekst aangeboden krijgt, zich open en geïnteresseerd bewegen in de wereld die hij n.a.v. de tekst oproept. Wie niet helemaal vrij van neurosen, niet volstrekt in evenwicht is (ieder van ons dus), zal vroeg of laat via fictie op gevoelige plekken stuiten. Wie ooit een kind door de dood is kwijtgeraakt, of daar om een of andere reden erg bang voor is, zal overgevoelig reageren op Het Meesterstuk van Enquist; wie lijdt onder de dementie van zijn bejaarde vader, of partner, zal niet onbevangen reageren op Hersenschimmen, wie lijdt onder een concentratiekampverleden van zichzelf of van een dierbare, zal extra gevoelig reageren op Kinderjaren of Bezonken rood.
En toegepast op seks: wie ooit betrokken is geweest bij een verkrachting, kan de passage in Ontaarde moeders die daarover gaat, niet uitlezen.
Dan het tweede belangrijke aspect: onze normen t.a.v. literatuur.
Eigenlijk is het enige aspect dat zou moeten tellen bij de confrontatie met fictie waarin een grotere of kleinere dosis sex zit, de kwaliteit van het gebodene: heeft het literaire waarde? Dat kan eigenlijk alleen ieder voor zich uitmaken, maar we zouden ons ervan bewust moeten zijn wanneer onze beoordeling vertroebeld wordt door onze ‘gevoeligheid’ op seksueel gebied.
Proza op het literaire niveau van de Bouquetreeks, of dat nu voor vrouwen geschreven is, met de nadruk op clichématige romantiek, of voor mannen, met de nadruk op ongeremde seksuele escapades of ander macho-vertoon, is en blijft gewoon slecht geschreven, ‘goedkoop’. Proza met duidelijk literaire kenmerken, als originaliteit in toon en benadering van het onderwerp, is -ook al gaat het over romantiek en/of ongeremde seksuele escapades of ander macho-vertoon- gewoon literatuur.
| |
| |
| |
Hoe ‘slecht’ is ‘porno’ nou eigenlijk?
Wie een zeer bevredigend seksleven leidt, zal minder behoefte hebben aan de prikkeling van zijn zinnen door erotische teksten dan iemand bij wie het seksleven in het slop is geraakt, of iemand voor wie seksualiteit nog een groot ‘terra incognita’ is aan welks grenzen hij staat te trappelen van ongeduldige nieuwsgierigheid.
Wie elke dag voortreffelijk dineert, zal zich niet gauw te buiten gaan aan Marsen of Milky Ways. Hij hoeft daardoor nog geen principiële snoephater te worden. Wie zo nu en dan een Mars consumeert, hoeft daarmee zijn eetlust niet te bederven; zolang de Mars met zorg, van goede grondstoffen is bereid, kan incidentele consumptie geen probleem opleveren. Het voortdurend en uitsluitend naar binnen slaan van Marsen echter is ongezond; elke verstandige ouder/opvoeder die zoiets bij zijn kinderen waarneemt, zal eens een goed gesprek daarover voeren met die kinderen. Elke volwassene die zelf dat snoepgedrag vertoont, weet dat hij niet gezond bezig is. Het risico bij zulke eenzijdige voeding, die op verslaving gaat lijken, is ook nog dat zeker jonge consumenten als er geen Mars te koop is, of als die te duur wordt, genoegen gaan nemen met produkten van B- en C-merken, die het glazuur van je tanden doen springen, of het maagzuur aantasten (ruggemergverweking zul je er niet van krijgen).
Het bestaan van winkels van het type ‘Jamin’, vol zoete verleidingen, is overigens alleen een probleem voor de snoepverslaafde, én voor de niet-snoeper die moeite heeft met de eigen strengheid t.a.v. dat snoepen.
Overigens, in een lezing over porno heeft Kousbroek gewezen op het merkwaardige feit dat in discussies over porno niemand ooit een persoonlijk standpunt verdedigt. Hij laat door een vergelijking met poëzie zien hoe merkwaardig de hele discussie daardoor wordt: het bestaansrecht van poëzie zou dan worden verdedigd door mensen die voortdurend laten doorschemeren dat ze zelf nooit gedichten lezen en daar ook geen behoefte aan hebben. Ze staan er wel op, niet onverhoeds geconfronteerd te worden met poëzie waar ze niet om gevraagd hebben: iedereen heeft het recht om van ongewenste poëzie verschoond te blijven, maar ze vinden wel dat ‘andere mensen’, lijders aan een gefrustreerd en beschamend verlangen, de kans moeten hebben om van die poëzie te ‘genieten’. Maar veroorzaakt lezen van poëzie geen gewenning? Ontstaat er geen behoefte aan steeds extremere vormen van poëzie? Geeft het lezen van poëzie geen totaal verkeerd beeld van de werkelijkheid?
Kousbroek citeert met instemming de opvoedster van Sartre, madame Picard: ‘Geen boek kan gevaarlijk zijn als het goed is geschreven’. Of, wie zei het ook alweer?: ‘er zijn geen slechte boeken, er zijn alleen slechte lezers.’
Terug naar het begin. Het eerste fragment in de inleiding van dit artikel komt uit het als porno veroordeelde Bob en Daphne, het tweede uit een ‘gewone’ literaire roman, Advokaat van de hanen van Van der Heijden, en het derde uit een van de als ‘erotisch’ betitelde verhalen uit Veranderlijk en wisselvallig, van Geerten Meijsing.
| |
| |
Wat de bedoeling van Aalberse was met zijn tekst, is al ter sprake gekomen, wat Van der Heijden en Meijsing bezielde toen ze de teksten schreven waaruit ik citeerde, weet ik niet.
Het gaat in de tekstfragmenten duidelijk om seks.
Maar het is de lezer die de lettertekens in zijn hersenen tot beelden, tot fantasieën maakt en daar al of niet van geniet, en al of niet door geschokt raakt.
En laat die lezer dan tenminste ‘bij zichzelf blijven’ als zijn door de tekst opgeroepen fantasieën botsen tegen de muur van zijn eigen fatsoensnormen, en niet de schrijver en/of de tekst het hellevuur van de pornografie inwensen.
Al eerder (in Tsjip 5.2) wees ik erop dat schrijvers als Van Deijssel, en De Haan, en Van Oudshoorn, en Blaman, en Reve, en Boon, en (vul maar aan!) allemaal als ‘viezeriken’ werden beschouwd door tijdgenoten met iets strakkere fatsoensnormen, en nu als literatoren te boek staan. Nu is bijvoorbeeld voor sommigen Giphart een viezerik....
Tijden veranderen, en wij en onze normen -als het goed is- met hen.
| |
Literatuur:
Emde Boas, dr. C. van Inleiding tot de studie van de pornografie (Den Haag 1966) |
Emde Boas, dr. C. van Obsceniteit en pornografie anno 1966 (Den Haag 1966) |
Holland, N. Laughing, a psychology of humor (Ithaca (U.S.A.) 1982) |
Kousbroek, R. ‘Ons behaarde speelgoed’ in: Vrij Nederland jrg. 48, 25 april 1987 |
Kronhausen, dr. E. en dr. Ph. Kronhausen Wat is pornografie Bewerking door Jacques de Haan. (Den Haag 1967) |
Legman, G. Rationale of the dirty joke; An analysis of sexual humor (New York 1968) |
Otten, W.J. Denken is een lust (Amsterdam 1985) |
|
|