|
| |
| | | |
Márgitka van Woerkom
Gedachten over gedichten 2
Voor wie een beetje thuis is in de dichtkunst en van zappen houdt, is de vraag naar het favoriete gedicht geen lastige opgave. De ogenblikkelijkheid, de flits van verbeelding en flarden van werkelijkheid blijken de eigenschappen van de voorkeursgedichten te zijn. Daarbij komt, dat het antwoord op deze vraag, dat een dozijn titels en namen van dichters bevat, voor eens en altijd bewijst dat er geen hemel en hel meer is die gebiedt dat een bepaald soort poëzie het alleenrecht van spreken heeft.
In Tsjip 4/1 kwamen de voorkeuren van een drietal docenten en een leeskringleidster aan bod, waardoor een (hernieuwde) kennismaking met de poëzie van Baudelaire, Von Liliencron, Keller, Goethe, Alonso en Eijkelboom mogelijk werd gemaakt. In deze tweede aflevering leest u over de favoriete keuze van Anton van Hooff, classicus aan de KU Nijmegen, docent Engels Jan Valkenburg aan het Canisius College Mater Dei, neerlandica Marlies Jansen van de Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen, alsmede van Marjon Hoeks, werkzaam op de Provinciale Bibliotheekcentrale Gelderland.
De voorkeuren blijken ook ditmaal geen ‘allemansvrienden’ te zijn. Gedichten lijken keer op keer een buiten de dichters om autonoom leven te gaan leiden: de gedachten tussen de zwart op wit geschreven regels zijn berichten aan de lezer en de lezer alleen.
| |
Anton van Hooff
Sappho tegen de politiek
Denk niet dat de klassieker in zijn academische Erasmustoren geen maatschappelijke taak heeft. Menigmaal roept het land zijn hulp in: kunt u mij helpen aan een mooie Latijnse naam voor mijn firma, medicijn, tijdschrift? Enkele jaren geleden belde een vrouw in antiek-geestelijke nood op: we hebben op onze sociale academie een feministische actiegroep naar Sappho genoemd, maar nu heeft iemand ons gezegd dat Sappho lesbisch was en dat was nu ook weer niet de bedoeling. Hoe zat dat?
Ik kon alleen maar het gerucht bevestigen dat Sappho's gedichten getuigen van intieme banden tussen haar en de jonge meisjes die aan haar opvoedende zorg waren toevertrouwd. Met grote hartstocht spreekt ze van hen en ze gebruikt voor haar aandoening drastische beelden: ‘Liefde schokte me het binnenste als een wind die zich van de bergen op eiken stort’....‘Liefde schudt me weer, het zoet-bitter, onmogelijk reptiel’.
Eén gedicht van de Tiende Muze is mij om zowel poëtische als historische redenen bijzonder lief. Als geschiedkundige hoor ik de angst van een vrouw voor de waarden van de opkomende polis: deze was in wezen een gemeenschap van weerbare mannen. Omstreeks 600 voor Christus begon deze orga- | | | | nisatievorm in de Helleense wereld de toon aan te geven. Overal schikten de mannen zich aaneen in linie, falanx, en dekten elkaar, schild aan schild. Voor het eerst kregen staten ook oorlogsvloten. Oorlog werd de bestaansgrond voor de succesvolle stadstaat, de polis. Wie kon -en kan- zich onttrekken aan de indruk die flotieljes en parades maken? Het lijkt alsof Sappho aanvoelde dat haar zachte wereld werd bedreigd door die martiale schoonheid. Ze dichtte, natuurlijk in Sapphische strofen:
Zegt de een dat ruiters, een ander troepen,
weer een ander vloten op heel de donk're
aard het mooist is, ik beweer: alleen dat wat
Al jaren polijst ik aan mijn vertaling van Sappho 16(27), telkens verbijsterd over de onbeholpenheid van mijn vorige poging. Sappho haalt dan Helena aan als het toonbeeld van de mens die zonder voorbehoud voor de liefde koos en -met haar minnaar Paris- naar Troje voer. Dan generaliseert en specificeert ze:
Buigzaam is ons hart, dat van stervelingen,
luchtig volgt het zo maar een zoete inval
mijn gedachten kwamen op haar die niet meer
Háár onaardse lopen nog eens te mogen
zien, nog eens de glans van de helle ogen:
daarvoor geef ik grif de parades, alle
Al jaren voor Wam de Moor in mijn leven verscheen, wees Sappho mij als leraar de didactische weg: met zulke gedichten moest iets meer gedaan worden dan alleen maar vertalen. Al in 1968 liet ik leerlingen als huiswerk een juist gelezen Sapphisch gedicht vrijelijk bewerken. De momenten van aandoening in de klas beschouw ik als hoogtepunten van mijn leraarsleven. Dat zijn ook de ogenblikken die mijn oud-leerlingen zich herinneren: weet je nog toen we met Sappho bezig waren...?
Enkele jaren geleden deed de KRO een appèl: samen met de legervoorlichtingsdienst was men een film aan maken over vrouwen in krijgsdienst. Het wervend doel van het produkt stond buiten kijf: het moest duidelijk worden dat het heerlijk was voor een meid van onze tijd om over de stormbaan te rennen en in zich in de modder te wentelen. ‘Maar,’ zo werd gezegd, ‘als KRO willen we de ethische dimensie niet uit de weg gaan.’ En dus werd mijn raad gevraagd: was het echt zonder historisch precedent dat vrouwen in militaire verbanden opereerden? Hoe zat het dan met de Amazonen, Jeanne d'Arc en onze eigen Kenau?
| | | |
Historisch gezien is het inderdaad een novum dat vrouwen zich geëmancipeerd hebben tot killers in dienst van de staat. Om enige ethische twijfel bij de kijkers te zaaien, werden stukken van mijn Sappho-vertaling in het toenmalige stadium door de eindbeelden gerold: Noemt de ene ruiters... haar onaardse lopen nog eens... daarvoor geef ik grif alle legerdivisies...
| |
Jan Valkenburg
‘A sadder and a wiser man’
Richard Burton die het gedicht voorleest, Gustave Doré die er tekeningen bij gemaakt heeft, ‘The Rime of the Ancient Mariner’ blijft een boeiende belevenis. Maar het gedicht is te lang en daardoor voor Tsjip waarschijnlijk te duur om hier te reproduceren. En ook in de klas moet men alle zeilen bijzetten om de aandacht van de jonge volwassenen erbij te houden.
Daarom een ander gedicht. Lang geleden, tijdens mijn doctoraalstudie Engels besteedde professor Birrell veel aandacht aan drie (toentertijd) moderne dichters, Gerald Hopkins, T.S. Eliot en Ezra Pound. Van de drie boeide Eliot mij het meest, omdat bijna al zijn poëzie een originaliteit en intensiteit bezat die mij geweldig aantrok. Pound vond ik eigenlijk het minst interessant, maar ik kies toch voor een gedicht van hem, omdat hij in een van zijn werken, Hugh Selwyn Mauberley, zo voortreffelijk wist weer te geven, wat mij ook altijd heeft bezig gehouden en wat ik met anderen wil delen: waarom is de mens steeds weer tot het kwade geneigd en stort hij zich in oorlog, misdaden en mateloze huichelarij.
| | | |
Teksten over oorlog worden vrij veel gebruikt in de klas. De aktualiteit ligt altijd voor het grijpen en ook nu geeft de ellende in Bosnë en Rwanda, de film en het boek Schindler's List alle aanleiding om aandacht aan dit thema te besteden.
De Engelstalige poëzie heeft alles voor handen en het is niet moeilijk de leerlingen met allerlei benaderingen van het thema oorlog te confronteren. De brallige verzen uit de negentiende eeuw spreken boekdelen over de mentaliteit van sommige figuren. De Eerste Wereldoorlog zorgde als eye-opener voor velen en Owen en Sassoon tapten duidelijk uit een ander vaatje dan hun poëtische voorgangers. Maar beter dan door Pound zal de schok van de oorlogservaringen zelden vertolkt zijn.
These fought in any case,
some from fear of weakness
some from fear of censure,
some for love of slaughter, in imagination,
some in fear, learning love of slaughter;
non ‘dulce’ non ‘et decor’...
believing in old men's lies, then unbelieving
came home, home to a lie,
home to old lies and new infamy;
usury age-old and age-thick
and liars in public places.
Daring as never before, wastage as never before.
Young blood and high blood,
fair cheeks, and fine bodies;
fortitude as never before
frankness as never before,
desillusions as never told in the old days,
hysterias, trench confessions,
laughter out of dead bellies.
| | | |
In deze regels maakt Pound zijn eigen woorden meer dan waar, als hij zijn poëtische doelen verwoordt: ‘Direct treatment of the “thing”; to use absolutely no word that does not contribute to the presentation’. Zelfs Hemingway, toch ook zuinig met woorden, kon de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog niet beter weergeven. Wat Pound weergeeft, geldt evenzeer voor de Tweede Wereldoorlog, Vietnam en zoveel ander krijgsvermaak. De oorlogsgraven in en rond Nijmegen vormen een duidelijke illustratie van Pounds gedicht.
Poëzie maakt je ‘a sadder and a wiser man’.
| |
Marlies Janssen
Jan Arends als dichter van de week
Enkele jaren geleden verspreidde een vakcollega van me wekelijks ‘Het gedicht van de week’ op school. Dat gebeurde in het weekend; hij had er aardigheid in om een geheimzinnig tintje aan het initiatief te geven. Niemand op school wist wie er achter zat. Elke maandag lag er weer een nieuwe keuze uit de wereldpoëzie op de diverse tafels in de docentenkamer en hingen er, verspreid door het hele gebouw, zo'n vijftien kopieën.
Een aantal collega's reageerde heel enthousiast. Zij lazen elk gedicht, wisselden tijdens de koffiepauze leeservaringen uit en speculeerden over de initiatiefnemer. Ik vond de keuzes vrijwel zonder uitzondering prachtig en zou zelf graag in staat geweest zijn ze te selecteren.
Door die collega leerde ik de dichters Pessoa en Kavafis kennen. En door hem werd ik ook op het idee gebracht iets vergelijkbaars met poëzie te doen in mijn lessen. Als ik een schrijver bespreek, laat ik als dat mogelijk is ook één of een paar gedichten van hem horen of lezen. Van Bernlef, Claus of Campert bijvoorbeeld lees ik nooit alléén proza met ze.
Een dichter die elk jaar wel een keer aan bod komt, is Jan Arends. Zijn poëzie is van een eenvoud en directheid die vrij gemakkelijk overkomt bij leerlingen, terwijl zij over het algemeen tegelijkertijd zien hoe diep menselijk en tragisch het gevoel is, dat tussen de regels schuilgaat.
| | | |
Zelf vond ik destijds de gedichten van Arends de meest aangrijpende die ik kende. Ik hield als leerling spreekbeurten over Paul van Ostaijen en Gerrit Achterberg, maar bij hun gedichten had ik toch vaak het gevoel dat veel me ontging. Bij Arends was dat niet zo. Zijn levensverhaal speelde daarbij uiteraard een rol. Het fascineerde me, als achttienjarige, hoe iemand zijn eenzaamheid en gevoel van mislukking met zó weinig woorden zó intens kon overbrengen. En dat is voor mij een reden gedichten van hem te laten lezen, bijvoorbeeld in combinatie met zijn bekende verhaal ‘Keefman’.
Elk jaar zet wel iemand Lunchpauzegedichten of Nagelaten gedichten op de lijst. En als we er dan op het mondeling, of gewoon tijdens of na de les, over praten, herken ik in hun reactie het gevoel van ontzetting dat opgeroepen wordt.
| | | | | |
Marjon Hoeks
Een lege plek
Zolang ik me kan herinneren, lees ik. Van de achterkant van het melkpak tijdens het ontbijt, tot een kort verhaal voor ik ga slapen.
Bij mijn eerste confrontatie met een gedicht speelde mijn moeder een hoofdrol. Zij was (en is) verliefd op ‘Iris’ van Jacques Perk. Heel geregeld galmden de eerste vier regels door het huis:
Ik ben geboren uit zonnegloren,
en een zucht van de ziedende zee,
die omhoog is gestegen op wieken van regen,
gezwollen van wanhoop en wee...
| | | |
Mijn liefde voor poëzie ontstond in mijn pubertijd, toen ik ontdekte waar de Engelse hits over gingen. Tijdens mijn studie maakte ik kennis met de ‘echte’ dichters. Rutger Kopland staat al lange tijd bovenaan mijn lijst van favoriete dichters. Wat mij betreft slaagt hij er steeds net niet in het gat in het bestaan te verwoorden. Beschrijven kan hij het wel. Bij de lezer daagt dan een vaag vermoeden. Zo geeft hij de lezer zoveel ruimte, dat deze vervolgens met de mond vol tanden zit bij de vraag: ‘Wat zegt-ie hier nu? Wat vind je er nu zo mooi aan?’
Weggaan
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet
iemand op wie wordt gewacht.
Weggaan kun je beschrijven als
een soort van blijven. Niemand
wacht want je bent er nog.
(Uit: ‘Het orgeltje van yesterday’)
Je kunt nooit echt weggaan: je blijft altijd in iemands gedachten, in iemands herinnering. Als je echt vergeten wilt worden, moet je blijven.
Net zo lang tot niemand meer aandacht aan je besteedt. Totale ommekeer van perspectief, van beleving. Het is als het verhaal van de verloren zoon: na jaren keert hij terug en het lijkt of hij meer voorstelt en meer aandacht krijgt dan de zoon die al die jaren bij vader is gebleven.
Het verhaal van verandering. Pas als je uit de sleur breekt, val je op. Besta je.
Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.
(Uit: ‘Een lege plek om te blijven’)
Als je iemand in je lege plek kunt ontvangen, ben je totaal onbevooroordeeld, kun je iemand accepteren zoals hij of zij is en krijgt zij of hij alle aandacht die nodig is.
|
|
|