Tsjip. Jaargang 1
(1991)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||
Harrie Habets
| |||||
Expansie boekenmarktHet examen dient de afspiegeling te zijn van het gegeven onderwijs', leerden wij bij vakdidactiek; alzo: de oude wijn der klassieken, recent versneden, gieten wij in nieuwe zakken. Sinds 1989 is de tot dan toe zeer kleine Nederlandstalige klassieke bovenbouwboekenmarkt dus in snel tempo verrijkt met een aantal uitgaven waar menig ander vak (en het buitenland, met name nu ook Oost-Europa) met jaloezie naar kijkt. In een tijdsbestek van drie jaar verschenen zeven op volstrekt nieuwe leest geschoeide examenuitgaven, een revolutionaire expansie -die tegelijkertijd echter ook minder bevrijdend zou kunnen werken dan het in eerste instantie leek: wanneer je als docent voor de keus gesteld wordt om voor je examenleerlingen ofwel het énige boek te gebruiken ofwel géén boek, blijkt de vrijheid opeens aanzienlijk engerGa naar eind(2.). Sedert 1989 verschenen de volgende uitgaven (nader aangeduid in de bibliografie). Voor het eindexamen 1990 waren dat de boeken over Herodotos van Hupperts c.s. en Veenman c.s. en de uitgave over Ovidius van Van Assendelft c.s.; voor 1991 kon men beschikken over de Medeia-uitgaven van resp. Van Gogh c.s. en Van den Heuvel, alsmede het Seneca-aanbod van Goris c.s., terwijl voor 1992 de set rond Homerus met het thema van Hektor is uitgebracht van Derksen c.s. en de brieven van Plinius door Bremer c.s. | |||||
[pagina 51]
| |||||
Algemeen kenmerk van al deze examenbundels is dat ze ieder op eigen wijze in meerdere of mindere vorm geslaagd zijn in de didactische vormgeving van de volledige voorgeschreven examenstof (behalve de Medea-uitgave van Hermaion, die alles behalve de authentieke Griekse tekst bevat). Mede door de toevallige samenstelling van de auteursteams wisselt de kwaliteit nogal. Tegelijkertijd doet zich een paradoxaal unicum voor, voorzover ik weet: onder auspiciën van de SLO vond in november 1990 (en vindt in december 1991) een conferentie plaats, waarbij alle auteursteams van de Grieks/Latijnse examenbundels, ongeacht uitgever, met elkaar van gedachten wissel(d)en over de wenselijke en kenmerken en eisen van de verschenen en toekomstige uitgaven. | |||||
Literatuurdidactische krent(erighed)enHeel in het kort geef ik hier de volgende (literatuurdidactische) krenten (of zijn het krenterigheden?): De Ovidius-uitgave (de eerste van de zeven, dus het meest kritisch onthaald) dient geloofd te worden: voorzien van heel leesbare inleidingen op auteur en oeuvre, met uitstappen naar de historie van de epiek (Homerus, Vergilius), vaak heel goede (identificatie- en productie-)vragen bij de authentieke en vertaalde teksten, waarbij het vergelijken van verschillende fragmenten een belangrijke plaats inneemt (tekstbestudering), maar ook regelmatig -vooralsnog voorzichtig- eigen oordelen en meningen van de leerlingen gevergd worden (tekstervaring). Tijdens en na gebruik in de lessen bleek het een uitgave die leerlingen graag van het boekenfonds wilden kopen -en terecht. Dit laatste geldt in mindere, of beter gezegd andere mate voor de uitgave voor het eindexamen Grieks 1990: de huiskamer-historiograaf en ‘pater historiae’ Herodotus. Het eerste deel, over Herodotus als literator en historicus, biedt een verantwoord, redelijk leerlingvriendelijk overzicht van de huidige stand van zaken in het Herodotus-onderzoek, benevens een (mijns inziens te kort) hoofdstukje over de ‘Nachwirkung’ van de auteur (met iets over Couperus en een artikel over W.F. Hermans' Periander), maar is in feite een zakelijk en vrij droog boek over auteur, werk en tijd. Het tweede deel van de bundel, met de authentieke teksten en secundaire literatuur (maar zónder de Periander van Hermans, waardoor veel docenten tot een gang naar het antiquariaat werden gedwongen) is naar mijn mening helaas óók zo'n traditioneel schoolboek: teksten, aantekeningen en commentaar volgens de beste gewoonten, maar ongeïnspireerd, en zonder vragen of opdrachten. Zoals hierboven al aangeduid: ook dit boek wilden leerlingen wel bezitten, maar ik had liever gewenst dat ze daarvoor andere motieven hadden gehad! Een ongekend fenomeen deed zich voor binnen het klassieke wereldje ter gelegenheid van het eindexamen Grieks 1991: voor een kleine doelgroep verschenen twéé leerlingenuitgaven! De Hermaion-editie Medeia (nu bij de uitgever in de ramsj voor f 4,95) is niet voorzien van de authentieke voorgeschreven teksten, maar scoort sterk door de opname van de integrale Medea-vertaling van Koolschijn -een juweel dat veel klassiekers doet teruggrijpen naar de originele tekst: heeft Euripides dat zó fraai geschreven? Het werkje houdt zich verder echter letterlijk op de vlakte door slechts de Nederlandstalige voorgeschreven literatuur aan te bieden, zonder de gewenste behoorlijke in- en uitleidingen; kortom, een droge verzameling, zonder enige (literatuur-)didactische visie. | |||||
[pagina 52]
| |||||
De concurrent van Wolters-Noordhoff doet het -om andere redenen-niet veel beter: weliswaar uitvoerige, maar niet erg lezersvriendelijke inleidingen op auteur, tijd en werken, en de authentieke en secundaire teksten plus prozavertaling met aan het eind een zinvol hoofdstuk over moderne Medea-opvoeringen, maar (literatuurdidactisch) niet hecht doortimmerd. Er staan veel voorspelbare vragen bij de tekst (‘Wat bedoelt Medea met.., deel deze passage in..., hoe gaat Iason in op..., waarom meent Medea...’), maar aan het eind van de tragedie moet de leerling het doen met zegge en schrijve vijf terugblikkende vragen; dat is wel erg karig, en bovendien vergen ze veel minder diepgang en reflectie dan nodig en wenselijk is. Niettemin is het een boek geworden dat, ondanks de wat brokkelige en saaie typografische vormgeving, ook menig niet-Graecus degelijk over Euripides' Medea informeert. | |||||
Seneca, Plinius en HomerusMet de Malmberg-uitgave Seneca werd een exemplum op de markt gebracht: typografisch eentonig weliswaar, maar met uitvoerige en prettig leesbare inleidingen op alle teksten en creatieve handreikingen aan de leerlingen met overzichtelijke schemata. De auteurs beoogden een léérgang filosofie te vervaardigen, en daarin zijn ze naar mijn mening op plezierige wijze geslaagd. Het leerlingenboek bevat verwerkingsvragen, vaak als leidraad tíjdens de lectuur gesteld, die van de leerlingen dikwijls het nodige denkwerk en eigen standpunten vragen. Bovendien zijn bij enige teksten creatieve schrijfopdrachten toegevoegd: tot dan toe een ongekend fenomeen bij klassieke schoolboeken! De bijgeleverde docentenhandleiding maakt het boek nog bruikbaarder. Tot nu toe vormden handleidingen -áls ze er al waren- de didactische sluitpost; ik hoop dat de Seneca-auteurs een trend gezet hebben! Al met al een uitgave die goed doordacht in elkaar zit en een pittig niveau heeft; wie een gedegen inleiding in de (Stoïcijnse) filosofie zoekt en daarnaast de prozaïst Seneca wil leren kennen kan hiermee uitstekend uit de voeten. Mooier ogend maar aanzienlijk minder diepgaand is de Plinius-uitgave (ondanks de docentenhandleiding). Als excuus zou kunnen gelden dat epistolografie niet het meest lokkende literaire genre is, en de tekstkeuze van de examenbedenkers niet de gelukkigste, maar dan nog maken de auteurs zich er naar mijn mening te makkelijk van af (zie bijvoorbeeld de artikelenserie in de Volkskrant over de correspondentie tussen een Duits meisje en haar familie in de dertiger jaren, het artikel in Trouw van 4-9-1991 over de brieverij tussen Sartre en De Beauvoir, en de door Mannus Goris op een OMO-studiedag geleverde ‘binnenkomertjes’ als start voor brieflectuur: met enig creatief zoeken blijken ook literaire brieven nog geschreven te worden). Sommige hoofdstukken zijn voorzien van leesbare en goed bevraagde inleidingen, en bij de authentieke teksten worden leerlingen gedwongen om goed -per centimeter- te lezen, maar over de hele linie mis ik een duidelijk gedirigeerde visie. Dat mensen brieven schreven (en schrijven!) wordt de leerlingen wel duidelijk gemaakt, maar welke persoonlijke en literaire werelden daarachter schuil (kunnen) gaan wordt te weinig uitgelegd en aangevoeld; de docentenhandleiding voegt niet genoeg toe. Even mooi uitgevoerd (bij dezelfde uitgever) is de Homerus-uitgave. Helaas echter stelt hier de handleiding onmiddellijk teleur: ‘De teksten moeten vooral voor zichzelf spreken: het zogenaamde (sic!) empirische model’, en: ‘De docenten kunnen hun eigen didactische invulling geven en worden zo weinig mogelijk | |||||
[pagina 53]
| |||||
(inderdaad, HH!) in een door ons voorgeschreven richting gestuurd. Ook omdat leerlingen gestimuleerd moeten worden om vragen te bedenken in plaats van ze te op te lossen staan er geen vragen in het boek’. Een gênantere didactische visie ben ik lang geleden voor het laatst tegengekomen. Afgezien hiervan is de uitgave wel móói, en ook voor niet-leerlingen zeker de aanschaf waard: het ‘wraak’-motief van de Ilias wordt goed belicht, de ‘Homerische kwestie’ komt inzichtelijk aan bod, en het historische decor wordt ook voor niet ingewijden voldoende duidelijk opgebouwd. Jammer dat deze uitgave niet op literatuurdidactische gronden een aanrader is! | |||||
Conclusies?Welke zijn nu mijn conclusies? Ten eerste: Binnen drie jaar is de bovenbouwdocent Grieks/Latijn en de geïnteresseerde lezer voorzien van zeven merendeels fraaie, broodnodige en -in zijn algemeenheid- zéér tot goed bruikbare boeken over duidelijk afgebakende themata; zelfs de meest doorgewinterde tegenstander van de nieuwe examenvorm voor Grieks en Latijn had dit niet kunnen dromen. Over niet al te lange tijd verschijnen nog uitgaven over historiografie/Tacitus, filosofie/Plato, retorica/Cicero, en tragedie/Sophocles: wat een genot! Dat er op de kwaliteit van sommige uitgaven wat af te dingen valt is begrijpelijk: de boeken moesten in hoog tempo door leraren in hun vrije tijd worden gemaakt, en veel ervaring was er de laatste jaren niet opgebouwd met de vervaardiging van literatuurboeken Grieks/Latijn. In dit verband is het des te plezieriger dat de SLO binnenkort de tweede auteursconferentie organiseert, waarbij wellicht de literatuurdidactiek ook aandacht krijgt: de nieuw ingeslagen weg bij het vernieuwde eindexamen klassieke talen heeft nog veel onbegane zijpaden. Ten tweede: Niet-classici kunnen voor een mooie prijs veelal aantrekkelijke uitgaven aanschaffen. Dat vormt een mooie gelegenheid om her- of bij te scholen, en juist omdat een aantal van de examenonderwerpen auteurs omvat die hun sporen in de latere literatuur hebben nagelaten is het wellicht ook een steuntje in de rug van het schoolvak klassieken, dat de laatste tijd toch al zo op de tocht staat. | |||||
Bibliografie
| |||||
[pagina 54]
| |||||
|
|