uitgeverij De Bezige Bij. De toestand in het Friese uitgeversbedrijf is echter van die aard, dat wij als schrijvers meenden zelf tot het uitgeven van ons werk te moeten overgaan.
In het begin van de 60-er jaren diende zich een nieuwe romanschrijversgeneratie aan die een uitgever en een markt zocht voor haar boeken. Om de manuskripten te kunnen opvangen, en meteen de schrijvers te stimuleren tot meer werk, werd door auteurs het idee gelanseerd een pocket-serie uit te geven door een federatie van uitgevers, Fries bewegende gezelschappen, boekenclubs en dagbladen. Min of meer onder druk gezet, en ook doordat de provinsiale overheid bereid bleek drie jaar lang een reklamekampagne te finansieren, besloten de uitgevers ieder voor zich paperbacks uit te geven die in formaat zouden overeenkomen en met elkaar een losse serie zouden vormen, de zogenaamde ‘kikkertrige’.
De paperbacks liepen niet naar verwachting, maar enkele boeken haalden een verkoopsijfer van tweeduizend. Toen de subsidieregeling voor de propaganda was afgelopen en de uitgevers in 1969 moesten proberen zelf rond te komen, viel de paperback-serie in het niets terug. Verschillende verhalenbundels die voor de boekenweek in oktober 1969 hadden zullen verschijnen, zijn er nog steeds niet.
De schone schijn van de paperback-serie had trouwens geen enkele insider blind gemaakt voor de onbevredigende gang van zaken in het Friese uitgeversbedrijf. De oorzaken daarvan zijn, uit schrijversoogpunt, de volgende:
Er zijn teveel uitgeverijen, die ieder een zó klein aantal boeken en dichtbundels uitgeven, dat het niet lonend is aan de presentatie en de verspreiding aandacht te schenken. Samenwerking tussen de uitgeverijen is er, afgezien van de min of meer afgedwongen samenwerking aan de paperback-serie, niet. Niet in de reklame, evenmin in de presentatie. Het uitgeven van Friese literatuur is stopwerk. De uitgevers zijn handelsdrukkers die voor hun plezier, of omdat Vader het ook deed, of voor hun status, of om opdrachten te krijgen van Friesgezinde fabrieksdirekties, af en toe een Fries boek uitgeven. Een manuskript wordt gezet als er toevallig een machine vrij is, en het wordt gedrukt als er geen opdrachten zijn. Dat betekent natuurlijk een aanhoudende bron van ergernis voor de schrijver die op zijn drukproeven wacht en naar zijn boek uitziet. Zijn er veel (wel lonende) opdrachten, is er ziekte onder het personeel waardoor men achterop raakt met het werk, worden de vakanties verlengd, dan blijft het Friese manuskript liggen. Zolang een Friese uitgever echter niet teveel manuskripten aksepteert en per jaar uitgeeft, kan hij de uitgeverij als bijzaak aanhouden. Het levert hem weliswaar geen winst op, maar een stilstaande machine en een werkeloze zetter of drukker moet men als verlies beschouwen. Volgens de uitgevers is in feite iedere Friese uitgave een verliespost. Dit zou waar zijn als het Friese literaire werk niet langer werd beschouwd en gebruikt als stopwerk, afhankelijk van slapte in zetterij en drukkerij, maar als normaal en volwaardig werk werd beschouwd, een situatie waar we naar toe moeten, wil het uitgeven van Fries werk niet een vrijetijdsbesteding blijven met alle frustrerende gevolgen voor schrijvers.
De uitgevers vragen nu insidenteel subsidie, en krijgen die veelal. Wat er met het geld gebeurt, is niet duidelijk. Of de subsidie achteraf gezien inderdaad nodig is geweest, daar vraagt geen subsidiërende instelling naar. Een subsidieregeling ten behoeve van alle Friese uitgaven zou naar ons inzien beter zijn. Het lijkt ons echter onwaarschijnlijk dat de sentrale of gewestelijke overheid tot een voortdurende finansiële steun aan het Friese uitgeversbedrijf zal besluiten, zolang de uitgevers hun uitgaven niet op tijd laten verschijnen, niets doen aan presentatie en reklame, en niet willen besluiten tot een vérgaande samenwerking.
Koperative Utjowerij
Q APPELMERK 6 - BOLSWERT