Voorwoord
Boek E, het vijfde deel in deze serie bronnenuitgaven van Trou Moet Blijcken, omvat niet minder dan vijftien spelen. Volgens W.M.H. Hummelen (Repertorium van het rederijkersdrama, 1500 – ca. 1620. Assen 1968, blz. 77-83) ontbreekt in meer dan de helft van de gevallen, namelijk bij acht spelen, het slot. Hoewel hier inderdaad steeds een formele afsluiting, bijvoorbeeld door middel van de ondertekening ‘Finis’, achterwege blijft, is de tekst volgens ons toch vaker compleet dan Hummelen wil doen geloven. Dit is met name het geval bij het tweede spel, Emaus, dat eindigt met de voor het geestelijke drama zo traditionele hymne ‘Chrijstus is op gestaen’. Ook het derde spel, Het lichamelijcke huis, lijkt met het wegvoeren van de Siele naar de hel door de zeven doodzonden en Sondege Gheest een natuurlijke afsluiting te hebben gevonden. Verder klinkt de zin waarmee het zevende spel in de bundel, Veel Volks begeert Vrede, afsluit (‘haect altoos nae tbest terwijls ghij sijt Jonge’) uit de mond van Oorloch, die op dat moment het strijdperk als verliezer verlaat, wel bijzonder vreemd. We vermoeden dan ook dat in deze regel het devies van de auteur verborgen ligt (een zekere ‘de Jonge’ wellicht?), waarmee het spel dan op conventionele wijze is ondertekend. De door afschrijver Adriaen Lourisz Lepel opgegeven lengte van de desbetreffende spelen is in deze problematiek van weinig nut want deze lengte komt steeds overeen met de aantallen door hem afgeschreven regels, of het spel nu compleet is of niet. Ook de aanwezigheid van blanco bladzijden kan hier moeilijk als argument fungeren, aangezien blanco bladzijden zowel na vermeend incomplete spelen als na complete kunnen voorkomen. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval na Lauris Jansz' spel van Die Mensch veracht die Redelickheijt, waar folio 125 in zijn geheel onbeschreven is gebleven.
Handschrift E kent een tamelijk grote hoeveelheid lege bladzijden. Zo bleven fol. 15v, 20v, 32r, 42r, 52r, 67r, 83v, 84r, 92v, 93r-v, 125r-v, 153r-v, 154r-v en 186r-v, afgezien van een incidenteel folionummer, onbeschreven. Het folionummer 41 komt twee maal voor. Lepel vergiste zich op folio 121, waar hij abusievelijk het nummer 221 noteerde.
Helaas konden we niet beschikken over een foto van de binnenzijde van de band waar volgens mededeling van Hummelen (Repertorium, blz. 77) de notitie ‘Dit boeck hoort toe Jacob Joosten Hopcooper’ staat.
Van de vijftien hier uitgegeven spelen bestaat slechts één eerdere uitgave, Louris Jansz. Meestal die om Paijs roepen. N. van der Laan bezorgde in 1941 in Noordnederlandse rederijkersspelen (Amsterdam: N.V. Uitgevers-Mij. ‘Elsevier’, blz. 29-72) een editie van deze tekst in gemoderniseerde spelling. De overige veertien verschijnen hier voor het eerst in druk. Van de meeste spelen gaf C.G.N. de Vooys een samenvatting van de inhoud (‘Rederijkersspelen in het archief van Trou Moet Blijcken’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 49 (1930), blz. 1-16).
Deze uitgave heeft tot doel een ruim publiek kennis te laten maken met de teksten van de verzameling Trou Moet blijcken. De editeurs hopen met het samenbrengen van een facsimile en een transcriptie van de spelen twee categorieën lezers van dienst te zijn: de gespecialiseerde vakbeoefenaar, maar naast deze ook de geïnteresseerde student. De individuele gebruiker bepaalt zelf of hij het meest gebaat is bij de facsimile, bijvoorbeeld als uitgangspunt voor eigen tekstkritische arbeid, of dat hij het meest geholpen is met een moderne transcriptie, die de hoogste drempel voor een nadere kennismaking met de spelen,