Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 1: Boek A
(1992)–Anoniem Trou moet blijcken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 446]
| ||||||||||
[pagina 447]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Prologe vande Minckijsers van Twe parsonages / Deen genaempt In Goetheijt / van godt gevoelen ende is gecleet als een pelgrim Dander In simpelheijt des herten Godt soecken gecleet als een pelgrim
In goetheijt van godt gevoelen spreeckt eerst
En ist niet wel te beclaegen voor waer
dat wij aldus als Pelgrims dolende blijven
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Nae ons onderwijs vraecht niemant een haer
In Goetheijt van godt gevoelen
En ist niet wel te beclaegen voor waer
dattet volck dus blint blijft ende hertneckich eenpaer
In simpel.heijt des herten Godt soecken.
gestelt op secten en met fabulen kijven
In Goetheijt van godt gevoelen
En ist niet wel te @ .....
dat wij aldus als @ .....
20[regelnummer]
verstooten en veracht
In simpelheijt des herten Godt soecken
Daer ghij mans en wijven
ons met recht heerlijcken sout logeren
In Goetheijt van godt gevoelen
25[regelnummer]
En ons als medeburgers exalteeren
In simpelheijt des herten Godt soecken
Huijsvestinge suldij ons ten minsten Jonnen
In Goetheijt van godt gevoelen.
Oost west zuijt en noort hebben wij doorronnen
30[regelnummer]
wij vaeren alleens waer dat wij oock comen
In simpelheijt des herten Godt soecken
De sommighe hadden ons wel aengenomen
tscheen dat sij ons niet en mochten ontberen
maer doen wij ons namen gingen vercleren
35[regelnummer]
doen wast bodt uuijt roeltgen met vuijsten en stocken
In Goetheijt van godt gevoelen
Hoe verstooten ons dese oock / ick laet staen djocken
die nu den naem der Evangelien draegen.
In simpelheijt des herten Godt soecken.
40[regelnummer]
Dit sijnse die ons nu aldermeest plaegen
geen onderwijs en mach haer voorstel vercoelen
In Goetheijt van godt gevoelen
| ||||||||||
[pagina 448]
| ||||||||||
45[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ick heet In goetheijt van godt gevoelen
In simpelheijt des herten Godt soecken
En ick In simpelheijt des herten godt soecken
In goetheijt van godt gevoelen
Wij en haelender miet......
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Haer poinctgens boecken
hebben ons uuijt allen plecken gebannen
In goetheijt van godt gevoelen.
Die nu slechs connen Leesen
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Wadt dat sijn mannen
al en sietmer vruchten noch wercken uuijtschijnen
In goetheijt van godt gevoelen.
Het woordeken doen en wilt hem niemant pijnen
60[regelnummer]
ten is oock van geenen noode nae haer uuijtleggen
In simpelheijt des herten Godt soecken
Hoort doch wadt sij onder malcanderen seggen
geeft godt slechs u harte doet dan voort wadt ghij wilt
die hij wil die verkiest hij / sijt daer mede gestilt
65[regelnummer]
u Loopen / u willen / en mach daer niet in helpen
In goetheijt van godt gevoelen
Sstaeter niet geschreven ghij verdoolde welpen
die daer seggen wil dat hij in christo woont
dat hij oock also wandelen moet ongehoont
70[regelnummer]
als christus gewandelt heeft / is dit confuijs // dan
In simpelheijt des herten Godt soecken.
En wildij niet doen / seght mij waer blijft u cruijs // dan
dwelck u christus heet dat ghij onverbolgen
opnemen soudt ende hem staetelijck volgen
75[regelnummer]
wadt is u selffs versaeckinge dan van waerden
dwelck is u ridderschap hier opter aerden
Ga naar margenoot+doen en Laeten / sijn dit al verloren termen
In Goetheijt van godt gevoelen
Ou siet toch wie hier compt
In simpelheijt des herten Godt soecken
Godt moets ontfarmen
die man dunckt mij in dronckenschap schier smooren
In goetheijt van godt gevoelen.
Hij heeft noch de biercanne metten ooren
85[regelnummer]
eij siet hem doch gulpen / O heere godt wouts
Bij u selven wijs uuijtcomende als een dronckaert met een steenen biercanne inden handt
En ick macht wel is dat niet een goet woorts van outs
wel hem diet hebben en dan wel muegen
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Wadt proffijt doen toch onbehoorlijcke teugen
hij staet en drinckt dat hem de oogen staren
| ||||||||||
[pagina 449]
| ||||||||||
[pagina 450]
| ||||||||||
[pagina 451]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+
Dronckaert
Wel moet den brouwer van dat bierken vaeren
dits doch een dranck die leckerlijck smaeckt
onbeijt waer ben ick doch geraeckt
sijn dit niet twee pelgrims off sie ick qualijck
In Goetheijt van godt gevoelen
Jae wij sijn pelgrims.....
Dronckaert
Mijn eerste woordt verhaelick
dats doch een dranck elck machs lusten
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Vrient wilt doch wadt van drincken rusten
ende ons uwen naem te kennen geven
Dronckaert
En siedij niet watter staet geschreven
110[regelnummer]
seght bodttoren wadt wildij mij veel vraegen
In goetheijt van godt gevoelen.
Bij u selven wijs / dunckt ghij mijn den naem te dragen
buijten godt bij u selven geheel versuft
Dronckaert
115[regelnummer]
Dese mijn biercanne hiet Opinius vernust
daer ick uuijtdrincke der schriftueren misbruijck
In simpelheijt des herten Godt soecken
O vermaledijde wortel tronck en struijck
o' heer welcken abuijselelijcken thier sieet
dronckaert.
Wijl dijt wachten........
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Ons en Lust van u bier // niet
bij u selven wijs wadt moochdij toch dincken
Dronckaert
Maer dat ick mijn selven wil droncken drincken
in dit Lecker bierken tot deser spatije
In Goetheijt van godt gevoelen.
Wie tapt dit bier.......
Dronckaert
Valsche interpretatije........
en schandalalijsatije // die heeftet gebrouwen
In goetheijt van godt gevoelen.
En ist niet te beclaegen........
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Och Jaet in trouwen..........
dat huijdensdaech veel menschen bij hem selven wijs
hem so blindelijcken laeten Leijen opt ijs
van opijnieus vernuft verdoemelijck pladt
140[regelnummer]
en drincken hem inder schriftueren misbruijck so sadt
dat sij niet eenen voet en connen voorts gestellen
Dronckaert
Segt mij doch hoe heet ghij / ghij sober gesellen
u habijt dunckt mij out en schier versleten
In Goetheijt van godt gevoelen
In goet heeden van godt gevoelen wildij weten
so ben ick genaempt eerknout wel dit stick
In simpelheijt des herten Godt soecken.
| ||||||||||
[pagina 452]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+In simelheijt des herten godt soecken so heet ick
twee pelgrims beijde van eenen simne
Dronckaert.
ijgo dat sijn twee naemen die ick niet en kinne
155[regelnummer]
en onkenlijck oock houden ick mijnen vader
selfs goeduncken..
In goedthreijt van godt gevoelen
O verdoolde adere
waert dat ghij ons kende te recht alsoot behoort
160[regelnummer]
ghij en sout u niet drincken aldus versmoort
inder schristueren misbruijckt om u te verderven
Dronckaert
Ke swijcht ghij spotters ghij eerlose geruwen
simpele dooren geen vermufte meesters
165[regelnummer]
ende achterlande Lopende als die de queesters
want gae ick niet in goetheijt gevoelen coopen
in simpelheijt soecken can hem selven niet dropen
ghij en sijt noch fluweel noch bonte mudts draegers
noch oock niet vande Plilosophen behaegers
170[regelnummer]
Ga naar margenoot+waer ghij ter hoger schoolen compt so faelt // ghij
off daermen disputeert
In simpolheijt des herten Godt soecken
Hoe schandelijck dwaelt // ghij
bij u selven wijs eergierich van geeste
175[regelnummer]
schoeijende oock meest op des vleeijsch vrijheijts leeste
dien t'cruijs Christij is geworden tot eenen spodt
wiens wijssheijt voor sodtheijt is gereeckent bij godt
dat wij achterlande moeten loopen en scherden
dat sal u so seer dier noch gereeckent werden
180[regelnummer]
de dromen der menschen meer gevende gehoors
dan ons die daer sijn gods vijsitatoors
want de vrede goods die wij tot uwen proffijten
mede brachten dwelck u godt sal verwijten
wederomme wech wij met ons nemen moeten
185[regelnummer]
het sandt schuddende van onsen voeten
twelck ghij corts vergelden sult / dit woort wel smaeckt
Dronckaert
Waer ben ick doch aen desen snap geesten geraeckt
wech wech met de vracht en niet u prologen
190[regelnummer]
had ick noch eens te degen gesogen
ick soude u wel straffen / Jae ick wel ter kuere
nu wildij niet mee drincken so steeckt u duere
gerecht splijt mijten schristuers lose pollaerts
In Goetheijt van godt gevoelen
195[regelnummer]
Wij en volgen geen vernuftige droncken lollaerts
wij en leeren gheen schrift bij poinctgens gronderen
wij en verlaeten ons op geen argueren
in goetheijt gevoelen sonder sschrijffelen
simpelijck soecken nimmeer twijffelen
200[regelnummer]
berecht ons doch oft desen tijt faelgeren mochte
| ||||||||||
[pagina 453]
| ||||||||||
[pagina 454]
| ||||||||||
[pagina 455]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Die godt oijt so inde gelove sochten
205[regelnummer]
niet tempterende door eenich vernuft verstant
is hij dien gebleven oijt onbekant
segt dat / besoeckt nu uwe poinctgens boecken
Dronckaert.
Beijt wadt / ick salt in dees kanne gaen soecken
210[regelnummer]
ick weds ick sals u vlus den mont wel stoppen
In Goetheijt van godt gevoelen.
Siet hem stael gulpen........
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Siet hem staen croppen..............
215[regelnummer]
hoe sal hij de schrift nu gaen buijgen en plucken
Dranckaert
Aij mij wadt ramp daer valt mijn kanne aenstucken
het is hier te staen veel gladder dan een ijs
eij siet doch mijn kanne
In goetheijt van godt gevoelen.
Bij u selven wijs........
hoe ist nu met Opinieus vernust gevalen
Dronckaert
Wadt wast wadt ist nu......
In simpelheijt des herten Godt soecken
Hij ontnuchtert niet met allen......
laet hem / bij hem selffs een weijnich bedaeren
hij wordt noch gewonden......
Dronckaert
230[regelnummer]
Och hoe dus gevaeren
en leijt mijnen dranck nu hier niet gestooort
mijn kanne aenstucken met eenen hort
daer ick mij mede soude hebben geweert
wadt nu te raede.....
In Goetheijt van godt gevoelen.
Siet een wordt expeert
hoe weijnich dat oppinieus vernuft vermach
wildij noch soo oijt de verstandige plach
Paulum volchgen den stichters secktten moe
240[regelnummer]
seggende heer wadt wildij dat ick doe
en uwen naem bij u selven wijs laeten achter blijven
wij willen u niet door vernufticheijt oft kijven
maer door goods ongevalsche doctrijne
ten wegen wederhelpen so dat ghij ten fijne
245[regelnummer]
den wille goods en u salicheijt sult bevroeijen
Dronckaert
Waer u dat mogelijck.......
In simpelheijt des herten Godt soecken
Wij sullen ons moeijen.......
250[regelnummer]
met de hulpe van gods gratije crachtich
Dronckaert
Nu ick bedaerre gevoele ick mij waerachtich
aenden bolsweere die mij nu smertelijck noopt
en aenden dorst die longer en Lever stroopt
| ||||||||||
[pagina 456]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Dat den dranck was gebrouwen van gevalscht mout /
oock sie ick dat aerdewerck niet tegen en hout /
tot mijnder grooter schaempten en oock oneere
In Goetheijt van godt gevoelen.
Nu broeder wilt dan met snellen keere
u verstant den schriftuere geven gevangen
en vreemde doctrijnen niet lange aenhangen
die veel en divers is so ghij moocht mercken
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Men vindt twederhande pardijge vercken
diet beijde houwen wille niet dan met gekijff
In Goetheijt van godt gevoelen.
Deen staet op sijn selffs plantinge heel stijff
270[regelnummer]
op de wercken van godt met geboden bouwende
ende daer op meer dan op Cchristum sijn betrouwende
wantmen die van haer veel stercker onderhouden siet
vande geboden die de heer gebiet
den simpelen vercopende haer overschodt
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Dander is wel so partijdich en sodt
die en heeft geen wercken met allen van doen
Christus heeft het al voldaen roepen sij wel koen
en haer wercken en mogen niet proffijtelijck wesen
Dronckaert
Dat selffden heb ick oock dickmael gelesen
met vindt de wercken der gerechticheijt saen
die wij oijt souden gewrocht hebben ende gedaen
maer uuijt Lieffden heeft godt sijnen sone gesonden
285[regelnummer]
en heeft hem voor ons aent cruijce gebonden
spreeckt dit niet Paulum Goodts vadt / uijtvercoren
In Goetheijt van godt gevoelen
Tis also mijn vrient maer doet op noch u ooren
godt heeft u eerst lieff gehadt ende gesocht
290[regelnummer]
gods vijant noch sijnde heeft u christus gecocht
en heeft u sonder u in u eerffdeel geset
sijdij nu niet gehouden wederom hier wel op let
de geboden van alsulcken soeten heere
daegelijcks te wercken nae sijn begeere
295[regelnummer]
hem ter eere / die u in alsulckx gerieffden
Dronckaert
Hoe dat te wercken.........
In simpelheijt des herten Godt soecken
Wercken der Lieffden
300[regelnummer]
uwen naesten getrou minlijck uwen vijant
is dit niet den wille gods ende sterck verbant
dwelck Christum u int Laetste avont mael gaff
met sijn doot besegelt
Dronckaert
305[regelnummer]
So scheij icker aff
als ick bescheijt hoore ben tenden mijnen Loope
maer dit te volbringen waer vintmen te coope
Ga naar margenoot+ick meen wel ick niet dan onvolmaecktheijt en vinde /
| ||||||||||
[pagina 457]
| ||||||||||
[pagina 458]
| ||||||||||
[pagina 459]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+
In Goetheijt van godt gevoelen.
Dat ghij u naersticheijt deedt als de geboren blinde
goods hulpe die een ijegelijck heuchgelijck // is
sal u helpen int geenne dat u onmogelijck is
315[regelnummer]
slaet handt aen godt salt onder de hant verstercken
Dronckaert.
So sijn dan van noot onse wercken
om eeuwich tegebruijcken gods weldaet
In simpelheijt des herten Godt soecken.
320[regelnummer]
Jae sij en neen sij hoort dat ghijt wel verstaet
christus heeft ons met al sijn wercken gedient
met hem selven / aldus knout dit wel mijn vrient
so sal ons werck oock onsen eeven naesten bloot
dienen so ons gedient heeft christus doot
325[regelnummer]
voor ons aenden galge des chruijcen gesmeten
sghij sult u Laeten drincken en eeten
van uwen medebroederen in allen solvent
gelijck christus doet int waerdige sacrament
Ja wildij met christ eeuwich sijn gegroet
330[regelnummer]
aldus te wercken suldij sijn gemoet
Ja wildij met christus blijven mede erffgenaem
dusdanige wercken dat sijn vruchten bequaem
ue van elckerlijckx boom getuijgen int goede
hadde christe sulcke vruchten hongerich en moede
335[regelnummer]
inden vijgeboom gevonden tot sijnder tijt
hij en hadde hem niet eeuwich vermaelendijt
en totten eeuwigen viere verleent
eenen boom oock van sijn vruchten geen voetsel en neempt
maer een ander ende men seijt wadt hij daer aen is
In Goetheijt van godt gevoelen.
Den boom moet eerst goet sijn seijt schriftuer gewis
sullen de vruchten goet sijn ende doegen
u wercken u niet rechtvaerdigen en moegen
maer d'oprecht gelove alleen so schristuer seijt
345[regelnummer]
u wercken goet sijn u getuijgen bereijt
tvoetsel van ander menschen ende stichtinge
bij u selven wijs laet u dit sijn een richtende
eens in u opinioese dwaelinge stout
Dronckaert
350[regelnummer]
Seght mij wadt ghij van menschen insettinghe hout
moegen sij oock saligen ofte verdoemen
In simpelheijt des herten Godt soecken
Laet hem die willen daer aff beroemen
ick segge al moechdij in vrijheijt voor godt gerecht // sijn
355[regelnummer]
in alsulckx moet ghij met den swacken een knecht // sijn
om te ontwecken de slaepende consientije
en van u vrijheijt alleen maecken mentije
tusschen u en Godt in Lieffden gefondeert
so verde het Christus niet en contrarieert
360[regelnummer]
dit doende en salmen oock dat niet laeten
Dronckaert
| ||||||||||
[pagina 460]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Och wadt een rustinge doet mij dit vaten
nu gevoel ick hoe dees verckens partijen crom // gaen
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Deen blaspheert dander wil niet stom // staen
sij menen verlichten daer sij meer verdonckeren
princepael als deser seckten Jonckheeren
deen roept vier vlamme en dander een papist
370[regelnummer]
en tusschen tween so wordt den wech gemist
der Lieffden die Christus ons voor heeft gewandelt
In Goetheijt van godt gevoelen.
Dat deende wel goedunckt den ander dat nnishandelt
In simpelheijt des herten Godt soecken.
375[regelnummer]
Dese bij toude blijvende heeft al schoon weer
In Goetheijt van godt gevoelen
En dander worpt t'oude aff en heel ter neer
dies de schaepkens blijven geseijt opt platte
winter en somer int coude int natte
380[regelnummer]
voor den wollven seer slappelijck beschermpt
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Deen speelt al droomkens
In Goetheijt van godt gevoelen
En dander al schriftelijck termpt
385[regelnummer]
roepende geest geest / maer Lacen geesteloos
oordelende daer hij selffs blijft sondich en boos
hij souder selff wel behoeven meer dan thien
souden hij sijn hooffgen te recht deurwien
en daffgoden uuijt sijnen tempel verstoren
Dronckaert
Nu merck ick eerst hoe wij simpele doren
door dese secktenstichters sijn versimpelt
In simpelheijt des herten Godt soecken.
En merckt ghij niet hoe de schriftuer wort bewimpelt
395[regelnummer]
en int uuijtleggen u de rechte kernne versmoort // houwen
In Goet heijt van godt gevoelen.
Nochtans in een poinckt sij beijde accoort // houwen
dats in svleijs vrijheijt haer werck is mijn standere
In simpelheijt des herten Godt soecken.
400[regelnummer]
Int stoetsel simileert deen wadt maer dandere
en siet grieck noch Jooden noch christenen aen
tis al den wille gods in sijn vermaen
sijn overspel oft dronckenschap Jae watter geschiet
In Goetheijt van godt gevoelen
405[regelnummer]
Hoe dickwils hem godt treckt en denckt hij eens niet
met goetheijt / met quaetheijt in allen manieren
den eenen troetelt hij noch is godt goedertieren
en den anderen seer hart nae sijn bethonen
so dat godt een uuijtnemer der personen
410[regelnummer]
wesen moet dat dat hij de schriftuere uuijtleijt
In simpelheijt des herten Godt soecken.
| ||||||||||
[pagina 461]
| ||||||||||
[pagina 462]
| ||||||||||
[pagina 463]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Tis al van nootswegen hij dan noch seijt
415[regelnummer]
dat Adam den verboden appel nam
en dat Judas verriet dat onnosel Lam
twas versien dat ken ick ongecesseert
In Goetheijt van godt gevoelen
Maer ten was van godt so niet geordonneert
420[regelnummer]
hij en mocht anders niet rechtvaerdich wesen
noch oock barmhertich en dat bij desen
deenne souts hem becronen en dander beroemen
overlegt doch wel tontfermmen en t verdoemen
op Calvarien geschiet aent chruijcen hout
425[regelnummer]
den moordenaer int blasphemeren stout
is hem sonder oorsaecken recht geschiet
oft wildij seggen met dit valsch gediet
dat hij daer toe versien sijnde geordineert // was
en dat den goeden moorder opt selffde pas
430[regelnummer]
van nootswegen de genaede niet en mocht ontgaen
had de schristuer dan niet tegens haer selffs misdaen
die van godt geen uuijtnemer der personen maeckt
Dronkaert
En seijt de schriftuer niet heel bloot en naeckt
435[regelnummer]
Ga naar margenoot+die ick wil volherdick die ick wil ontferm // ick
In Goetheijt van godt gevoelen.
Waer ist / maer dat zelffde hier mede bescherm // ick
dat was door sijn voorsichticheijt gesproocken
want die hij voorsiet vol hertneckiger croocken
440[regelnummer]
Jae so verde sijn rechtvaerdicheijt sal staende blijven
daer en can sijn ontfermherticheijt niet aen beclijven
faelgeert hem tontfarmen dan so moet hij volherden
Aen Ezau mach ons dit wel kenlijck werden
d'ontfermende wille / werdt aen Jacob bevonden
445[regelnummer]
dus en wilt dat poinctgen alleen niet gronden
maer wilt de schriftuere eendrachtelijcken verlijcken
uuijt eenen geest gespoocken de waerheijt sal blijcken
van gods uutersten wille ick seght al claer
Dronckaert
450[regelnummer]
Door u woorden broeders heb ick noch moet voorwaer
dat ick noch met kennisse sal doen mijn bevelen
maer segt mij doch weet ghijt wadt salmen hier spelen
salt van sinne wesen oft recreatijff
In simpelheijt des herten Godt soecken.
455[regelnummer]
Men salder speelen hoe dat tvolck sijn wijff
sijns selfs kennisse genaempt heeft van hem geset
ende met alderhande gebreck die hoere besmet
in overspel sidt met grooter blintheden
en hoe sij tsaemen veel minckijsers smeden
460[regelnummer]
daer tvolck hem in quetsenden is
Dronckaert
Wie het te smaeckerken.......
In simpelheijt des herten Godt soecken
| ||||||||||
[pagina 464]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Dat salmen spelen gewis
quaet en waer genoempt tvolck haerder onvromen
en sal rode salve hebben ingenomen
al uuijtslaende wes hem coompt voor den mont
470[regelnummer]
hierom hoordij wadt / ontset uwen gront
ende oordeelt niet terstont wiltet eerst wel knouwen
In Goetheijt van godt gevoelen
Slacht niet den sackdraegers oft madt sleepende vrouwen
alst niet al hoonich is datmen haer vooren deelt
475[regelnummer]
so moettet al ketterije sijn datmen seijt off speelt
want sij hooren so node haer selffs straffinge
maer oneerbaer guijch met haerder blaffinge
dat is haeren monde al suijcker soet
In simpelheijt des herten Godt soecken.
480[regelnummer]
Voort salmen u speelwijs maecken vroet
hoe goet ingeven vanden heere gesonden
met quaet en waer sal ontdecken tvolckx wonden
die hij van sijns selffs maeckende heeft gecregen
en gaern wederom soude genesen te degen
485[regelnummer]
met goede onderwijsinge vant Godlijck woort
In Goetheijt van godt gevoelen.
Daer na sal wraecke van sonden comen voort
met oorlooch sterfte / en dieren tijt sijn knechten
en sullen tvolck verwesen in hechten
490[regelnummer]
als een overspeelder willen steenigen
maer Tvolck door sijn ootmoedich vercleningen
sal vander genaeden moeder beschut // werden
ende wederom sijn selffs kennisse nut // werden
alsomen u dat speelwijs breder sal Leeren
Dronckaert
Och dat is seer schoon tmach mij wel deeren
dat ick mijnen tijt so hebbe versleten
inde dwalinge ben ick bijna verbeten
gevende opinieus vernust gehoor
In simpelheijt des herten Godt soecken.
Mijn vrint hebt u weer als een oprecht factoor
ende schout die partijen diet al keeren tot spodt
en wilt voort Liever heeten bij u zelven zodt
na t vleijs te spreecken ende geeft u gevangen
505[regelnummer]
d'oprechte schriftuer der geboden gangen
Christum noch der heijliger kercken gaet niet verbij
In Goetheijt van godt gevoelen
Onser beijder namen onthout wel waer dat ghij
u vermeijen gaet inder schriften waranden
510[regelnummer]
der seckten partijen met haer Lange tanden
ontslaet u voorts meer so suldij Leven
In simpelheijt des herten Godt soecken
En wilt ons voorts audientie geven
die materije hoop ick sal u wel behaegen
515[regelnummer]
so ghij hoort en wilt anders niet overdraegen
ghij begrijppers die ick hier som sie staen
| ||||||||||
[pagina 465]
| ||||||||||
[pagina 466]
| ||||||||||
[pagina 467]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+ghij hebt lang oorloff gehadt dus meuchdij wel gaen
520[regelnummer]
al quam godt selve hij en sou u niet richten
dus wilt u van uwen begrijp wadt swichten
offt wij sullen eens den crepel sijn been ontdecken
dit roert u allen ghij vijleijnige becken
die gelijck den spinne tot uwer oneeren
525[regelnummer]
soeten heunich in suer fenijn gaet verkeren
die bijckens soet van haer voetsel vervremende
mijn heeren sijt u dit niet aennemende
het en wordt voorwaer tot u niet geseijt
wij dancken u van uwer hooger edelheijt
530[regelnummer]
en alle edele constige sinnen
dits maer de prologe tspel gaen wij terstont beginnen
finis vande prologe ende is lang in dicht 379 / Regulen
| ||||||||||
Item hier begint het spel vande minckijsers de parsonages sijn dese
volck / smedende.
545[regelnummer]
Wadt hebben wij vreuchden......
alderhande gebreck
Wadt hebben wij weelden......
hadden wij te smettsen........
volck
550[regelnummer]
Jae en te poijen.......
so waeren wij Lieffgens......
Alderhande gebreck
Als den wel geeelden.....
volck
555[regelnummer]
Wadt hebben wij vreuchden.....
Alderhande gebreck
Wadt hebben wij weelden.......
volck
Wij sitten hier rechts Jae oft wij speelden
Alderhande gebreck.
Alle druck staet van ons te verschoijen
| ||||||||||
[pagina 468]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+
volck
565[regelnummer]
Wadt hebben wij vreuchden.....
Alderhande gebreck
Wadt hebben wij weelden.....
hadden wij te smetsen......
volck
570[regelnummer]
Jae en te poijen
so soude mijn keeltgen bestaen te verfroijen
Ga naar margenoot+want van dus te goijen // ben ick geheel verslaeft // schier
Alderhande Gebreck.
O siet toch omme wie compt ons gedraeft // hier
575[regelnummer]
met sijn marotte godt geeff hen lachter
Quaet en waer als een sodt met sijn marot genaempt swijgen en dencken
Waij dat ben ick van vooren en dat ben ick van achter
dit sijn mijn handen en dat sijn mijn voeten
580[regelnummer]
en dats mijns gelijck
Alderhande Gebreck
St Jobs wijff moet u groeten
wie macht doch sijn / volck......
volck
585[regelnummer]
Jick en weets voorwaer niet.....
sodt
En dit brieffken seijt dat ick Quaet en waer // hiet
en mijn marot hiet swijgen en dencken
veel wijser dan icke
Alderhande Gebreck
Die woorden doch clincken
quaet en waer wel draechdij ooren met bellen
volck
Daerom hebt ghij oock moeten somtijts de trappen tellen
595[regelnummer]
en u seijl strijcken voorde noortsche buijen
en wadt u marottgens bellen niet en luijen
daerom is sij oover al boven u geeert
sodt
Dats waer mijn Marotte en heeftet niet geleert
600[regelnummer]
al issij wel gemont / getongt en geraeckt
hoe wel sij vervaert swijcht als qualijck gespraeckt
sij en denckt te min niet wilt dit wel weten
Alderhande Gebreck
Al had ghij den babel excijs somtijt vergeten
605[regelnummer]
u souder dickwils meer gemackx aff spruijten
sodt
Waerom heet ick / quaet en waer / wilt dat uuijten
al woud ick in spreecken mach ick niet madt // sijn
volck
610[regelnummer]
Heij rampt moet ghij hebben in u muijlgadt // fijn
ghij het ons wel een dozijn werckx belet
Alderhande Gebreck
Gaet dat ghij geveetert moet sijn geset
op een hooge glaselose cijborije
sodt
Tvolck heeft een wonderlijcke mijmorije
en sijn bedrijff en is niet dan geckheijt
want hij sidt nu bij Alderhande gebreckheijt...
| ||||||||||
[pagina 469]
| ||||||||||
[pagina 470]
| ||||||||||
[pagina 471]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+In Overspel twelck goode wel mach sijn geclaecht
en heeft sijn getroude vrouwe van hem gejaecht
sijns selffs kennisse wel eerlijck geheten
Alderhande Gebreck
625[regelnummer]
Wadt mach quaet en waer doch hier staen bleten
volck
Ke hout uwen snatere oft ick salt mij storen
sodt
Tvolck wilt niet gestraft sijn / dats verloren
630[regelnummer]
tmoet geketent sijn alsmen sijn leemten verhaelt
siet doch mijn heeren wadt baetet gedraelt
is dit niet wel een gratieuse gesinde
sij smeden minckijsers
volck
635[regelnummer]
Werckt seer geminde........
want van gelde so sijn wij in gebreecke
Alderhande Gebreck
Siedij niet volck.............
volck
640[regelnummer]
Neen ick niet een steecke.........
ick heb een cruijce niet om te sommen
en beginter corts niet in te commen
wij sullen moeten ruijmen van schanden
Alderhande Gebreck
645[regelnummer]
Siet hoe ick wercke.........
volck
Also roert u handen............
so mogen wij comen uuijt onssen commer pleijn
Alderhande Gebreck
650[regelnummer]
Waer mach tgelt gevaren sijn..........
volck
Ick en weet niet certeijn......
ick en was van gelde noijt so bloot en smal
sodt
655[regelnummer]
Tvolck claecht van gelt hier en over al
ende en laet nochtans te min niet te bieren
en boven sijnen staet hem te verchieren
datmeer is abbuijselijck doorsneden en gehackelt
so haest hij eenen stuijver meer uuijt sijnen sack // stelt
660[regelnummer]
dan hij opeeten mach. tsij leecken off paepen
so moeten houwen dan groote weerschaepen
heele nachten over brassen ende brocken
denckt voort marotte...
Alderhande Gebreck
665[regelnummer]
Den hals moet ghij verschocken
onnuttich slabbaert / sijnt niet al verquisters
sodt
Sijnt gheen schockers so sijnt gelt kisters
denckt voort marot tis best voorts geswegen
670[regelnummer]
al ist halff met woecker denckt sij hebbent vercregen
in sulcker maenieren ist alderreijnichst
volck
En diet meest bepijnen hebben tweijnichst
een rampsalich peert en adt noijt goet widt schooff
Alderhande Gebreck
Tgelt is nu ter werrelt als een besmidt rooff
om diet crijgen ander dant weesen souwe
sodt
| ||||||||||
[pagina 472]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Dien die psalm tot den eijnde Lesen // souwe
denckt marotte die / en hadde noch Onna gedaen
Alderhande Gebreck
Nu nu dat laet ick daer henen gaen
685[regelnummer]
ick laet een anderen dat hooffgen deurwien
volck soeckt gelt ick moet nae bier gaen sien
want die waerdinne en wilt niet borgen
volck
Tis hier altijt ebbe al sou d'leer verworgen
690[regelnummer]
men mochter in pissen al totten gronde
mij waer leet dat icker min in vonde
hout daer is den heb al den necker nooets wouwen
Alderhande Gebreck
Nu dits den gang om bier........
sodt
Al souts margen rouwen
tckeel gadt thijnne hebben dat is vast
al ist dat den kinderen thonger haer uuijwast
al sonder achterdincken is haer bedrijff
700[regelnummer]
men moeter Lapen vrijelijck
Alderhande Gebreck
Hout daer bij gans Lijff
noijt edelder traen........
volck
705[regelnummer]
Her tsa Langt mij de kan...
nu werdt u een dronckxken..........
Alderhande Gebreck
Ick wachts....................
sodt
710[regelnummer]
So vrij als een man......
maeckt immers dat den pijl sij vereeloos
tvolck claecht dattet wort heer nereloos
en dat sij in armoeden sijn besletst
nochtans tvolck en spaert niet
Alderhande gebreck
Onbeijt haddij u gequest
uwen rug begost seer te bogen
sodt
Wadt fraije spongien om cannen te drogen
720[regelnummer]
Ga naar margenoot+tschijnt dat ghij elck een dorstich pater // sijt
volck
Godt schend hem die sulcken voolken te waeter // rijdt
het drinckt seer redelijcken wel opt stal
Alderhande Gebreck
725[regelnummer]
Dats immers uuijt............
volck
Vaer voorts alst sal.....
rasch om een ander met lichten getrouwe
waer ist nu tbeste....
Alderhande Gebreck
Waij tot schoon gouwe
waer wildij beters en het is hier bij
nu her gelt.......
volck
735[regelnummer]
Heij borcht en seght dattet eerste sij
wij en sijnder doch so ick meijnne niet schuldich
ben ick qualijck geboelt sodt.....
| ||||||||||
[pagina 473]
| ||||||||||
[pagina 474]
| ||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+
sodt
Ja sijt verduldich......
die helle sal sijn u vaegevier waerachtich
volck
Sij is leech en lecker.......
sodt
En Logenachtich.........
looss valsch vuijl en ongeraeckt
dus waerse dieffachtich so waerse volmaeckt
so gebracker doch een poinctgen niet an
volck.
Jissij goet off quaet sij is mijns noch tan
dat ickse lochende so waer ick wel geck
sodt
Tvolck sidt nu staech met alderhande gebreck
755[regelnummer]
in overspel dwelck god lang heeft verdroten
en heeft sijns selffs kennisse van hem gestoten
hem van godt tot eenen wijve gegeven
Alderhande Gebreck
Houdt daer d'bier volck.......
volck
Jae ist oock geschreven
wasser Item tvolck droochstrot oock gelooft
Alderhande Gebreck
Ke Jaet Lieff
volck
So breng ick u dat geclooft
siet waer dat ick mijn Lippkens sal setten
sodt
Sietse toch goeij liens haer keelken netten
770[regelnummer]
is dat niet een vrouwen om mee te bedijen
och volck hoe staettet u noch te Lijen
och hoe deerlijck hebdij u selffs gestoppelt
volck
Tgoet Jaer heeft ons tsaemen gecoppelt
775[regelnummer]
daer mijn wijff was en noch is hulsich en bulsich
daer is dese so lieffelijck al isse wadt gulsich
sij is weer te bedde vlijtich en vierich
al is sij traech tot deuchden sij is manierich
mij in mijn sinlijckheijt / Jae sij bijde letse
780[regelnummer]
Aij mij wadt ramp hoe ick mij daer quetse
vermaelendijt moeten dees mijnckijsers worden
ick hebber in een metten voeten getorden getorden
al sout den necker hebben geval
aij mij hoe seer doet mij dat
sodt.
Ou dits beste van al
wie hoorden oijt dusdanige caeckinge
tvolck quetst hem in sijn selff maeckinge
is dit niet wel een groot abuijs wonderlijck
790[regelnummer]
tsgelijck gebeurt alle daechs bijsonderlijck
en sietmen niet dat volck sijn netten spert
daer hij hem selven inne verwert
beijde te Lande en oock ter zee
volck
| ||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Aij mij mijn en dede noijt noijt dinck so wee
voor gode so moet dit sijn geschent..
Goet ingeven als een doctoor
800[regelnummer]
Eijlacij volck hoe sijdij dus seer verblent
hebdij geen Achterdencken vreese noch vaer
waer sijn u sinnen....
volck
Ontbeijt wien hoor ick daer
805[regelnummer]
die mij dus compt onversien opt lijff
ongeroepen nochtans.....
Goet ingeven
Schaemdij u niet die u wijff
so oneerlijcken van u dus hebt verdreven
810[regelnummer]
en nu met dees hoere deurbrengt u leven
dats een dinck dwelck u te beclaegen staet
o' verblint volck hoe sijdij aldus desperaet
dat ghij nae geen goede woorden en vraecht
hieromme wordij wel te recht geplaecht
815[regelnummer]
en die aldersnootste slimste beeste der aerden
Alderhande gebreck houdij in waerden
hieromm. crielt ghij vol Jammers aen allen sijen
volck
Segt meester doet mij mijn boel dit Lijen
820[regelnummer]
dwelck ick nu daegelijckx Lijden moet
Goet ingeven
Ja sij certeij..........
volck
En sij dunckt mij goet....
825[regelnummer]
en so profijtelijck in ernst en in spele
want wij maecken minckijsers so vele
men en deetse nau in een pruijsche hulcke
sij staet mij voor goet
Goet ingeven
830[regelnummer]
Jae de sonde is sulcke
wanneermen daer de begeerte aen verleecht
sij is altijts soet hoemense oock pleecht
maer deijnde is bitter wachtes hem die wille
dus volck siet toe
Alderhande Gebreck
Nu pijp op Gille....
voor waer sulcke predicatije veet // ick
volck
Meester hoe heet ghij.......
Goet ingeven
Goet Ingeven heet // ick........
tot uwen proffijte ben ick gesonden
van godt almachtich tot u.
sodt
845[regelnummer]
Ghij hebt hier gevonden....
eenen fijnen coopman dus hout u wadt stijff
Alderhande Gebreck
Beijt en salmer niet wercken merckt dit bedrijff
wadt heeft hier desen bollaert te doen
850[regelnummer]
wadt gaen wij coopen met sijn sermoen
hij is een belet van uwen labuere
Goet Ingeven
| ||||||||||
[pagina 477]
| ||||||||||
[pagina 478]
| ||||||||||
[pagina 479]
| ||||||||||
855[regelnummer]
Ga naar margenoot+Swijcht ghij vermaeledijde creatuere
alhande gebreck Lucifers dochter
tvolck verleijende dies hij tonsochter
eeuwelijck sal bernnen in dat helsche vier
o' volck die daer waert eens een riddelijck dier
860[regelnummer]
gehijlickt aende eerbaere volmaeckte vrouwe
dijn selffs kennisse tot uwen behouwe
die ghij nu versteecken hebt / en hebdij geen vreese
en nu dus versnodt sijt op dees Leeclijcke geese
en woonende sijt twelck ghij seer Luttel acht
865[regelnummer]
in sonder achterdincken / opt ijs van eender nacht
nimmermeer madt noch van sondigen moe
volck
Opt ijs van eender nacht...
Goet ingeven
870[regelnummer]
Jae ghij volck siet toe....
godt wil sijn strange Justitije opheffen
sodt
Tvolck is so slecht in sijn beseffen
ten weet van dichten noch van proosen
Goet ingeven.
Ga naar margenoot+Gelijck het ijs van eender nacht gevroosen
seer weeck is nader natueren gangk
so is oock u Leeven seer brooss en cranck
want ghij moet sterven / dits openbaer
880[regelnummer]
en ghij en weet hoe wanneer noch waer
aldus ick breeckelijck u Logijs als dijs
van eender nacht..
Alderhande gebreck
Hout wel den boeck het is nae prijs
885[regelnummer]
ke gaet heenen praesen daer u bonte wolff grijsers
met Loocken woonen...
Goet ingeven
Twij smeet ghij dees minckijsers
daer menich mensche in werdt besletst
sodt
Tvolck heefter hem selffs ingequest
sijnse niet sodt die hem selffs verlacken
dits de maniere van dees kettersche quacken
sij saeijen haer fenijn hier en daer in hoecken
895[regelnummer]
dwelck sij geraept hebben als poinctgens roecken
hier en daer uuijt boecken vol valscher treecken
den bien niet maer den spinnen geleecken
so thoonen sij int eijnde haer angeltgen bloot
maer haer selven aendoende den meesten noot
900[regelnummer]
denckt ghij voort marotte daer steeck ick een spelle
Goet ingeven
Vier tacken heeftse als ickse wel telle
de drie staen onder ende de vierde boven
hoe datmense worpt
sodt
Tvolck is so verschoven
op alderhande gebreck / donchristelijck dier
| ||||||||||
[pagina 480]
| ||||||||||
910[regelnummer]
Ga naar margenoot+Hem quetsende in alle die tacken vier
die ick wel weet hoe datse heten
ende elck besondere
Alderhande Gebreck
Eij hoort hem staen bleten
915[regelnummer]
tschijnt dat hij clappagie heeft verpacht
dus weet ghij wadt goeij Jans treet sacht
ten is u schaede noch u gewin // niet
om u en wordttet te meer noch te min // niet
en daerom swijcht het wordt u beter
920[regelnummer]
ick raet u voor t beste
sodt
Swijcht selver vuijl sleter
ter droever tijt waerdij voor tvolck geboren
al soudij verworgen......
Goet ingeven
Nu segt op laet hooren......
volcompt mijn bevel te desen tijen
hoe heet den den eersten tack
sodt.
930[regelnummer]
Jigo Ipocrijsijen.......
een patronesse vanden phariseen gebroeijt
daer hem heresije wel sterck op schoeijt
ende hem sommighe geestelijcke wel op verstaen
sij hebben wel tschijn van deuchden aen
935[regelnummer]
Ja tschijnt dat sij geschoeijt ten hemel vliegen
maer inden staert wertmen gewaer tbedriegen
daer sij den simppelen mede verblinden
maer haer selven eerst
Goet Ingeven.
940[regelnummer]
Haer selven sij seer schinden
al willen sijt somtijts den simpelen wijten
sodt
Het geestelijckt seer wel cappen en Lange habijten
boecken pater nosters en sulck devoot plegen
945[regelnummer]
maer soumen der sommiger wercken wegen
die met drincken en hoereren gaen slimme gangen
en cappen en wielen opden thuijn hangen
tsus tsus marotte wilt swijgen en dincken
Goet Ingeven.
950[regelnummer]
Mochtment seggen ende en vondmer niet op stincken
al ist gesneden cleet verscheijen grauw oft bruijn
na thert vleijssleijck is sijn sij al tout mijn
predicanten diaeckens meesters en knapen
deen dander volgende als doen de apen
955[regelnummer]
Haer weertschaepen en maeltijen helpen mij dit tuijgen
Alderhande Gebreck
En sietmense niet meest mijn beenderkens suijgen
al is den sommigen thouwelijck verboden stout
nochtans hebbense mijn Lange getrout
960[regelnummer]
Jae en inne geleijt / en beslaepen mede
van d'bancketeren mach ick nau hebben vrede
de heerschappij mach ick mijn wel beroemen
| ||||||||||
[pagina 481]
| ||||||||||
[pagina 482]
| ||||||||||
[pagina 483]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+
Goet ingeven.
Nu den tweden tack....
sodt
Ick sal hem u noemen
hij heet tiraimije dat moet ghij wel weten
970[regelnummer]
daer veel affgeschreven hebben die propheten
verboden in de schrift in alle manieren
niet alleen van waerlijcke princhieren
diet doen nochtans so moet ickt haeten
maer oock van sulcken groote soudaten
975[regelnummer]
die met gesuijckerde geveijnsde replijcken
Holla marotte wilt u becxken toe dijcken
oft ghij crijcht een vuijst siet voor u sterre
Goet ingeven
Ghij beschermherders tfij siet men u so verre
980[regelnummer]
vander Justitije wegen aldus doolen
die schaepkens die u waeren bevolen
te beschermen te Leeren dach en nacht
die verflout ghij ende schandalaseert ghij onsacht
des u ten Joncxsten dach christus verwijt // naeckt
sodt
Die den macht heeft elck hem tot raepen int crijt // maeckt
hoe wel Justianiaen dat niet en vermach
Jesabel consenteert
Alderhande gebreck.
990[regelnummer]
Dat was den rechten slach
die practijcke can oock alsulck bier nu brouwen
dit doet mijn gaen met sijden en fluwelen mouwen
en met saijen falijen spade en vroech
daer een out Loopheuckgen mijn moer was goet genoech
995[regelnummer]
want van wes thert begeert heb ick geen gebreeckinge
sodt
Waij dese en gevolen niet eens de steeckinge
vande minckijsers die sij selven niet en smeden
Alderhande Gebreck
1000[regelnummer]
Veel te badt sullen sijse ke sijt te vreden
hier naemaels voelen eeuwich sonder ternnijn
Goet ingeven
Maer den derden tack......
sot
1005[regelnummer]
Die is genaempt fijn
groote onbeveijnsde boeverije
met eijgen baet achterclap et met nije
met ongehoorsaemheijt der geboden betraept
en met verachtinge des woort gods vercnaept
1010[regelnummer]
over tgemeijn volck dominerende
dat sietmen nu aende wercken wel
Alderhande Gebreck
Wadt schande is nu openbaer overspel
Ga naar margenoot+wie wordt van sulckx te smeden moe
volck
Waij wij mans houwen daer ons wijven toe
al weten wijt wel wij en willens niet weten
ten minsten dat ick mede schocken mach en eeten
oock chrijchtmen somtijts een versleten cleet aent Lijff
Goet ingeven.
| ||||||||||
[pagina 484]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Waer maeckt nu de consientije / geckijff
van gulsige weerschappen en droncken drincken
1025[regelnummer]
hier en heeftmen doch inne geen achterdincken
diet straffen souden spelen alme en swijgen
sodt sodt sot
Wadt goets over taeffel seggen dat sijn al blau vijgen
men weet den tijt anders niet te besteden
1030[regelnummer]
dan met vijleijnie oneerbaere reden
hooger niet Marotte oft ghij crijcht een vuijst
Alderhande Gebreck
En de kinderen volgen d'ouders wel Juijst
cleijn boeffkens nau een olijcoeck groot
1035[regelnummer]
sweeren nu des heeren wonden passie en doot
sij en connen nau haer pater / noster te recht
sodt
Om wadt goets te Leeren sijnse veel te slecht
Goet ingeven
1040[regelnummer]
Och tvolck twaer goet dat ghijt overpeijsden
sodt
En dat hem dees meeijsgens oock wadt veijsden
Jae en daer toe dees Jonge gesellen
want sullen sij somtijts een raetsel vertellen
1045[regelnummer]
die de waerheijt daer aff grondeert wel claer
ten luijt min noch meer dan offt boeverij waer
alst oock is maer sij versimpeltent
en met gelijckenisse sij bewimpelt
seggende tis reijnlijck al ist wadt vaets
Alderhande Gebreck
Waij al ten aerssewaers / teeckent die kaets
want sij lerender bij weten groot en smal
de boeverijrije vander weerrelt al
dus minckense hem selven met desen tacke
1055[regelnummer]
Aen ziel en aen Lijff...
sodt
Ick wed u om een placke
ghij wist wel hoe dat ghij gewannen waert
voor u thien Jaer.....
Alderhande Gebreck
Wel dats nu den aert....
tcoempt oock te passe als wij nae thouwelijck staen
sodt
Jae toeffdemen so lange.........
Alderhande Gebreck
Kee wadt Leijt daer aen......
sijn gebaende wegen quaet te wandelen
Goet ingeven
Waer sietmen nu eenige als verstandelen
1070[regelnummer]
haer in neringe en in ambacht draegen
wie doet hem alsoot hem sou moogen behaegen
tis wonder dat godt al mach gedogen
sodt
Het Loopt al blint met beijen oogen
1075[regelnummer]
slinckx en rechts geheel verleemt en manck
ontwoeckeren is oock der boeverijen ganck
den arbeijt onthouwen en is geen consientije
| ||||||||||
[pagina 485]
| ||||||||||
[pagina 486]
| ||||||||||
[pagina 487]
| ||||||||||
1080[regelnummer]
Ga naar margenoot+En van hoerderije en maeckt niemant mentije
tis goet voor de Lazarije doen de sulcke luijen
holla Marot schorst voort alsulcke buijen
hooger niet een woort oft u naeckt tempeest
Goet ingeven
1085[regelnummer]
Nu den vierden tack.......
sodt
Ongelooff eest.....
den quaetsten van allen altijt staende boven
Goet ingeven
1090[regelnummer]
Och dien tack vol valscher Ongeloven
noijt gheen so verdoemelijck al issij de lest
alle staeten hebben hem daer inne gequest
weijnich uuijtgenomen ick moets oorconden
sodt
1095[regelnummer]
Wadt vintmen nu al des vleijsch vrijheijts honden
poinctgens gesellen en seckten stichters
die met desen tacke den simpelen wichters
thart affsteecken godt sijs geclaecht
met welcken oproer is nu de werrelt geplaecht
1100[regelnummer]
en al door desen tacke / wadt segdij marot
volck
Ghij dumck een prropheterende sodt
al soudt ghijt gaern op u marotte Leggen
ghij en segtet te min niet
sodt
En soudt ickt niet seggen.......
die over ons Leecken nu thoofft willen wesen
gelooffden sijt selffs dat sij preecken en lesen
sij en vonden haer selven dus niet verminckt
1110[regelnummer]
in haer selffs maeckinge
Alderhande Gebreck
Voorwaer mij dunckt
de sodt seijt al spottende Quaet en waer.
volck
1115[regelnummer]
Bij Lo dat doet hij.............
sodt
En tis nu openbaer.........
de sulcke geven den leecken den voet
want waert dat sij gelooffden dat Christus sijn bloet
1120[regelnummer]
gestort heeft tot ons alder vroemenisse
sij en souden hem totter verdoemenisse
deur den ongelove dus niet Laeten betraepen
veel heeren en Jonckers volgen ba als paepen
overmidts tvlees vrijheijt vaster dan een muer
1125[regelnummer]
die met rechte straffen souden d'ongelooffs oproer
dat sijn dalleganten met allen abele
dan volcht de gemeente elck met sijn fabele
nu ghij voorts Marotte tis quaet om swijgen
Goet ingeven
1130[regelnummer]
Och volck sietmen u tot den Ongelove dus nijgen
wel seijtmen dat tlicht in duijsternissen Licht
sodt.
| ||||||||||
[pagina 488]
| ||||||||||
1135[regelnummer]
Ga naar margenoot+Al int sandt wort van haer gefondeert ende gesticht
o' volck geestelijck en waerlijck hebdij ghen schaempte
van uwen bedrijve
Goet ingeven
Och noijt meerder blaempte
1140[regelnummer]
met recht sij lachter gesproocken u
dat ghij noch dees hoere bij u houdt nu
en minckijsers te smeden niet en verlaet
niet achtende op u selffs quetsinge quaet
so dat daer sulckx godt Laet geschien
1145[regelnummer]
dat comenschap en neringe u beijde ontvlien
en het gelt gesackt werdt en gekist
ende alle welvaeren onder u vernuft
daer bij ducht ick ghij cortelijck sult aenschouwen
wraecke van sonden op u kerven en houwen
1150[regelnummer]
sonder eenige genade ofte remis
met drie de alderswaerste plaegen gewis
als sterfft oorloch ende dierentije
Ga naar margenoot+ten sij dat ghij verlaet dese valse prije
Alderhande gebreck vol van oneeren
1155[regelnummer]
en u tot u selffs kennisse gaet keeren
uwen getrouden wijve dit doe ick u weten
Alderhande Gebreck
Waij cust mij achter ick heb een vijge gegeten
wadt dese Lollaert hier staet en quetert
1160[regelnummer]
tvolck is met mij veel te vast gevetert
oock waer sou hij / sijn selffs kennisse vinden
sij en souts haer oock niet willen onderwinden
met hem dus te smeden minckijsers met hoopen
ke volck Lieffgen en Laet u niet verstroopen
1165[regelnummer]
ten sal als hij pepelt so quaet niet commen
sodt
Wadt meent wie sou tvolckx sonden sonnmen
tvolck heefter al een goede meninghe in
merckt inde geestelijcken / het wordt algewin
1170[regelnummer]
sijnse niet vol devotien gesteecken
men hoortse van geen giericheijt spreecken
dees predicanten beleven oock seer wel bedacht
tgeen dat sij leeren en sij hebben oock geen macht
te doolen al wildense / want waer sout hem Liegen
1175[regelnummer]
sij weten den wech en sij willen niemant bedriegen
eest niet waer marotte / ke godt geeff u ramp // siet
doen ick dat woort sprack saechdij niet hoe sij cramp // siet
is sij wel een Logenachtige fije
waer siet men nu eenige tirannie
1180[regelnummer]
onder de groote heeren end lantregeerders
men vint nu geen gemeents vilders maer deffendeerders
elck soeckt getrouwicheijt nacht en dach
sij beletten der onnoselen roepen o' was
quets vraeget maerotte sij helpes mij togen
1185[regelnummer]
wadt segdijer toe ha / en bij gans ogen
| ||||||||||
[pagina 489]
| ||||||||||
[pagina 490]
| ||||||||||
[pagina 491]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+sij denckt men liecht wel sonder // root werden
sietmen tgemeen volck niet in deuchden groot // werden
1190[regelnummer]
doverheijt gehoorsaem ende godts geboden
woecker ontmeten ontschrijven sijn al gevlooden
haet en nijt en hebben nu geen gehoor
elck is so hij Leeft en spreeckt een oprecht factoor
subjeckt sijn moeder de heijlige kercke
1195[regelnummer]
buijten kercke ketterije met woorden en wercke
Liefflijck sijnen broeder sonder ommesien
ist niet so marotte / ontbeijt wadt sals geschien
al swijcht sij oock ick schadt sij denck onversaecht
recht alsomen de pijcken in vlaenderen draecht
1200[regelnummer]
oft voorwaerts so de hoenderen schraven
wie sou nu eenich ongelooff mogen straven
in eenigen straete in Leecke off clerck
waer sietmen nu des vleeijsch vrijheijts gemerck
poinctgens boecken schrijven off leesen
1205[regelnummer]
de levende heijligen worden begresen
stootsel en misbruijck sijn al gebannen
Jonassche predicanten Nominitsche mannen
hebben die niet allen nu het regement
Ezechias breeckt nu tmetaelen serpent
1210[regelnummer]
Helijas sietmen dat Baals priesters onthooft
Dathan en Abijron sijn ondertvolck niet meer gelooft
gans vier siet doch Marot staen pruijcken
wadt machse dencken / waij dat wij best gelijcken
den heijdenschen honden in dongelooffs geblaff
Goet ingeven
Och volck volck wildij noch niet laeten aff
ghij en sulles u niet broemmen hier wel op let
want den bijl siet is vast aenden boom geset
den houwer die compt terstont sonder verlingen
1220[regelnummer]
als eenen blixum.
volck
Ist niet te bedwingen.....
geminde meester goet ingeven......
Goet ingeven
1225[regelnummer]
Neent door u maer deur goods gratije verheven
en sal die vercregen en gewonnen // sijn
tmoet door rechte kennisse begonnen // sijn
met den wille / van sonden aff te staen
en voorts in deuchden sterck voort te gaen
1230[regelnummer]
en dat also Lange alsmen hier Leeft
wadt baetet dat een koe veel melcks geeft
ende dat sijt wederomme stoot met de voeten
gods bevel wij te rechte aenmercken moeten
so datmer stichticheijt bij mach Leeren
1235[regelnummer]
wadt proffijt ist dadt wijt den heer der heeren
| ||||||||||
[pagina 492]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+voor noenne dienende sijn inder kercken
en naernoen weer gaen tot sondighe wercken
1240[regelnummer]
hoe soude die heere te vreden mogen blijven
sodt
Dat en liet volck niet al soudtment ontlijven
tvolcht veel te seer sijn boel nae Alderhande gebreck
daer weet ghijt al..
Alderhande Gebreck
Wadt hout uwen beck......
tis schande dat sodt so veel gecals // hebt
Goet ingeven
Volck ghij vreest niet eer ghij den slach op den hals // hebt
1250[regelnummer]
so vast hebdij de sonde in u gekneden
dies wordij van plaegen haest bestreden
eer dat ghij meijnen sult ick segt u claer
wraeck der sonden ratelt binnen
Hoort ghij dat volck..................
volck
Acharmen wadts daer........
hoe compt de rammeling hier dus fellijck
Goet ingeven
Tis wraecke van sonden die ratelt dus snellijck
1260[regelnummer]
en die sal hier comen sijn beleg op slaen
volck
Compt hij alleen........
Goet ingeven
Jae hij / maer hem sullen saen........
1265[regelnummer]
oorloch / sterfte / en dieren tijt volgen
die u o' volck die den heer hebt verbolgen
brengen sullen in swaeren gewene
volck
Och mijn lieve heer Jesus van Nazerene
1270[regelnummer]
quamen die eijlacen arm volck waer bleeff // ick
Alderhande Gebreck
Noij so bevreest............
volck
Eij eij eij hoe beeff ick.....
1275[regelnummer]
van vreese dat ick stae en taetele........
Alderhande Gebreck
Als wraecke van sonden roert sijnen ratele
Ga naar margenoot+men hoortet in allen dlant wel hier ter kuere
volck
1280[regelnummer]
Ga naar margenoot+Dat doetmen wel heel hollant en brabant duere
Jae selant en vlaenderen mede en veel voorder / noch
Goet ingeven
Hoort toch noch eens siet.....
volck
1285[regelnummer]
Och heere godt och.......
alderhande gebreck waer ben ick toegecomen
sodt
Dat soudij bedacht hebben tot uwer vromen
doen ghij u selffs kennisse u wijff so schandelijck
1290[regelnummer]
van u verjaechden en so vijandelijck
alderhande gebreck tot u amije naempt
hebt dit nu voor dadt
volck
Noijt so beschaempt........
| ||||||||||
[pagina 493]
| ||||||||||
[pagina 494]
| ||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+
volck
Eij eij eij noch eens noijt sulck verstrangen
wraeck van sonden uijt toegemaeckt alst behoort
Her her ghij overspelich volck geeft u gevangen
1300[regelnummer]
van gods wegen het is nu met u gedaen
en ghij alderhande gebreck wilt hier stille staen
u sententie sal u corts sijn gelesen
volck
Och heer waeromme.......
wraeck van sonden
Vrachdij dat midts desen
dat ghij u so oneerlijcken hebt geregiert
en u selffs kennisse hebt van u gestiert
u goede huijsvrou die ghij hadt getrout
1310[regelnummer]
daer en boven noch vrijmoedich en stout
u verhangende aen alderhande gebreck
dese hoere als een dootsondich stapel geck
tegens twoort gods met onreden
ende niet op en hout minckijsers te smeden
1315[regelnummer]
u selven aen allen zijden quetsende
ende alle staeten deerlijck verpletsende
wadt dunckt u sijn dit niet stucken genoech
om dlijff te verliesen
volck
1320[regelnummer]
Och met welcken ongevoech
alderhande gebreck hebdij mijn verdult
Alderhande Gebreck
Volck / wadt wijdt ghijt mijn dat / tis u eijgen schult
wie ick was dat wist ghij wel te vooren
sodt
Men sluijt den stal eerst alst peert is verlooren
als wraecke van sonden nae wercken compt loonen
hoe gaernne sou tvolck hem dan verschoonen
dan gaetment al op een ander Leggen.
volck
Och alderhande gebreck.....
wraeck van sonden
Volck wil ickt u seggen.....
belijt hier goetwillich wadt ghij hebt bedreven
1335[regelnummer]
want ghij moet sterven..
volck
Och goet ingeven......
isser nu geen troost in desen saijsoen
Goet ingeven.
1340[regelnummer]
Och volck volck hadt ghij in tijts willen doen
tgeen dat ick u so liefflijcken vermanende was
tspel en waer dus verde niet verlopen op dit pas
maer mijn vermanen docht u al sotternije...
sodt
1345[regelnummer]
Doen ghij met alderhande gebreck u amije
liept trijumpheren nachten ende dagen
en tot allen ondeuchden hadt behaegen
met ijpocrijtschap u geveijst generende
van geen tijranich werck u ververende
1350[regelnummer]
en tot alle boeverije steden uwen voet
| ||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Overbesich met valsche seckten verwoet
van godt den heer gefondeert noch geplant
1355[regelnummer]
de schrift valsch uuijtleggende met onverstant
der heijliger kercke geboden verachtende
gods heijliger kiet oneere versmachtende
eer wraecke van sonden u was op den halss
doen soudij u bedacht hebben van als
1360[regelnummer]
ende van dees hoere hebben genomen den keer
ende u selffs kennisse u huijsvrouwe weer
gesocht hebben sonder eenich verlaet
volch
Is dan aen tverdoolt volck / meer geen raet
1365[regelnummer]
en sijn der genaeden handen gebonden
wee wee mij allendige
wraecke van sonden
Ick wraecke der sonden
segge u van wegen der goddelijcker majesteijt
1370[regelnummer]
dat ghij volck u tot sterven bereijt
dits u sententije sonder vercleninge
volck
Mach ick dan tswaert crijgen
wraecke van sonden.
1375[regelnummer]
Neen u sullen steenigen
als een overspeelder des zeecker sijt
oorloch sterfte ende dieren tijt
na den wedt die de mogende godt moijsen gaff
her oorloch sterft en dieren tijt compt aff
1380[regelnummer]
en voldoet u offijcije tis gods bevel
Orloch sterft en dieren tijt toegemaeckt alst behoort grijpen tvolck om te steniigen volck
Och heere god welcke Drie moorders fel
1385[regelnummer]
ick ben halff doot van haeren gesichte
o' goddelijcke genaede swaer van gewichte
Jae swaerder dan alle mijnder sonden pack
mijn arm dootsondich volck in dit ongemack
door den naeckten Christum wilt toch niet vergeeten
1390[regelnummer]
ick kenne mijn schult gode onverweeten
den doot ben ick wel duijsent werff waerdich
mijns selffs kennisse wil ick sijn aenvaerdich
mach wraecke van sonden een weijnich verbeijen
en van alderhande gebreck gae ick mij scheijen
1395[regelnummer]
sijet heere so ghij wilt ick come tot u
wraeck van sonden
Nu doet u offijcije........
Der Genaeden moeder een vrou geestelijck gecleet.
Verbeijt wadt nu..........
1400[regelnummer]
den man is mijn dus wilt op houwen....
wraeck van sonden
Hoe sou dat comen.......
Der Genaden moeder
Ick sal u ontvouwen
1405[regelnummer]
wraecke van sonden met schriftuerlijcken beschee
wie ontnam u segt mijn die van Nineve
| ||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Wie ontnam u davidt oncuijssch en manslachtich
1410[regelnummer]
wie ontnam u magdalena en den moorder crachtich
ick der genaden moeder willtet versinnen
om dat sij haer schult groot gingen bekinnen
so tvolck hier mede doet dit is de saecke
wraecke van sonden
1415[regelnummer]
Moet ick dan cesseren der sonden wraecke
vanden heere hier gestelt dats immers abuijs
Der Genaden moeder
Wildij dan ons heeren woorden maecken confuijs
die den oprechten bekeerden sondaeren al
1420[regelnummer]
haer boossheijt vergevende is groot en smal
ende int getal // der vercorenden stellende
oft Licht Liecht Ezaias die ons oock is vertellende
dat godt den heere den bekeerden het aenschijn biet
Ga naar margenoot+dat ghijt weet ten sijnd al die van sodoma niet
1425[regelnummer]
oft Jootsche phariseen die hertneckech blijven
u offijtije is voldaen dus gaet vrij drijven
met u drie gesellen fel int vermeten
wraeck van sonden
Hoe ben ick voldaen dan....
Der Genaeden moeder
Hoe / dat doet chrustus weeten.....
die hem selven en verdommen......
daer en sal geen oordeel meer over gaen oft commen
sijn dat blau blommen // hoe smaeckt u dat zap
wraecke van sonden
Och moeder genaden hoe menigen trap
onteldij mij dachlijckx twelck mijn geen Jolijt // drinckt
Der Genaeden moeder
Ghij doet u offijcij en alst mijn tijt // dunckt
1440[regelnummer]
so doe ick oock dmijne so dat behoort
dat ghij den hertneckijgen sondaeren versmoort
dat mach dat sal en dat moet ick oock gedogen
laet mijn dan oock met der genaeden oogen
den bekeerden van gantscher harten beschouwen
1445[regelnummer]
geen meerder quaet den sondaers dan wantrouwen
en niet bequamers dan betrouwen en hoopen
wraecke van sonden
Ick hoort u seggen........
Der Genaden moeder
1450[regelnummer]
Doet u oogen open.........
en wilt de schristuere wel deurgronderen
wantrouwen Leert gods natuere goet blasphemeren
en nu in dese en dan in die seckte dwaelen
Den bloedigen roden wijn doetse verschaelen
1455[regelnummer]
verquisten en faelen slevens broot excelent
daer caim was in blijvende hertneckich en verblent
met Judas Ischarioth hoe wel dat hem nu rout
in allen spelen daegelijckx den boeck in hout
condij hier tegen seggen ick meen neen // ghij
wraeck van sonden
Waij tis mijn beter dat ick te vreen // sij
maer set toe volck de waecke werdt u bevolen
| ||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||
1465[regelnummer]
Ga naar margenoot+Al sijdij mijn nu behendich ontstoolen
ghij en sijt noch niet al vrij / wacht u voorden slach
Der Genaden moeder
Volck en wilt nu niet meer omme sien alsomen plach
op dattet met u niet quaeder en werdt
1470[regelnummer]
rassch alderhande gebreck maeckt wech uwen tert
om dat tvolck u smeeckenge heeft gelooft
so was hij bijnae vanden lijff berooft
wech metten mimckijssers en met alden bras
ter plaetsen daer de necker oijt de beste was
1475[regelnummer]
en sijnder sonden sal een ewich verwijt // hebben
Goet ingeven
O volck ghij meucht nu wel groot Jolijt // hebben
ghij waert vlus meer oudt dan hondert Jaer
wilt nu den speelderen niet meer volgen naer
1480[regelnummer]
maer uus selffs kennisse laet weder bij u beclijven
sodt
Tswaer so lang men wraecke van sonden hoort kijven
want alderhande gebreck is veel te soet
waer de roeij vanden eersch // twaer al boet
1485[regelnummer]
al weer het ou deuntgen sou wuijtgen pijpen
wraeck van sonden
Volck wilt u out ambacht niet meer aengrijpen
minckijsers te smeden met alderhande gebreck
oft dees drie souden u steenigen en inden dreck
1490[regelnummer]
uwer sonden versmoren sonder ontfarmen
dits oorloch / bloetgierich met beijde sijn armen
sijn steenen daer hij mede steent sijn dat ghij verstaet
brant / dieft moort / vangen en overdaet
steden dorpen castelen winnen en destrueren
1495[regelnummer]
cloosters vernielen nonnen vijoleeren
ghehoude vrouwe en maechden ontschaecken
en ontallijcke weduwen en weesen maecken
waer dat hij compt treckt hij hij dit regijstere
den coopman en Lantman maeckt hij bijstere
1500[regelnummer]
alle landen brengt hij int verstrangen
den paijs heeft hij en sal houden gevangen
tot dat godt uwe wegen sullen behagen
dits sterfte de welcke men mach beclaegen
de comenschap van alle Landen heeft geschrijnt
1505[regelnummer]
en sal geschrijnt houwen tot dat ghij / volck / u pijnt
den heere te behaegen in wercken en woorden
sijn steenen daer hij mede stenicht is haestich vermoorden
nu met popelsije dan al geuwende
al eetende al drinckende minnmermeer verseuwende
1510[regelnummer]
niet aensiende rijck arm oft slave
hij en spaert Paus keijser hartoch noch grave
wanneer ick wilde ter feesten noot // hijse
huijden goedts moets morgen doot // hijse
geen appel en mach desen maecken madt
1515[regelnummer]
dit is dueren tijt die dorstich is en selden sadt
die alle die werrelt met armoeij verlackt
dit is hij die de nering heeft gesackt
ende so lange gesackt sal houwen..
| ||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||
[pagina 503]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+tot dat ghij u perfeckt sult laeten berouwen
het spel met alderhande gebreck bedreven
sijn steenen daer hij me stenicht sijn suchten en beven
van armoeij vercrimpen en verdwijnen vergaen
1525[regelnummer]
mistroostich blasphemeren en wanhopen saen
ongetijdich weder regen blicxem en tempeest
ongetemperde daegen en tijden meest
onnatuerlijcke quistinge met allen
van tgeenne dat ick u volck tsjaers te goede sou vallen
1530[regelnummer]
dus siet toe voorts oft u naeckt een meerder gequel
hijer mede vertrecken wij
volck
O godt Emanuel......
u barmherticheijt wie soudese mogen uuijt spreecken
Der Genaden moeder
En is de heere niet vol soeter treecken
wie is sijns gelijck int ontfarmen soo soet
o' volck oft ghij so Lichtelijck met ootmoet
u van uwen boosen wegen woudt keeren
1540[regelnummer]
als tot u bereijt is de heer der heeren
u ontfangende met uuijtgereckten armen
u wangen droogende van weenen en karmen
daer boven in zijn eeuwige glorije
Goet ingeven
1545[regelnummer]
Ga naar margenoot+Nu volck hout dit wel in u memorije
peijst waer en hoe verde ghij geweest sijt verseijlt
al sijn nu der mimckijsers quetsueren gheheijlt
wacht u voor een arger doet als de wijse
u selffs kennisse seer goet van prijsse
1550[regelnummer]
ontfangen hebbende wilt voorts bij u houwen
alderhande gebreck vol van ontrouwen
schout voorts met der minckijseren smedinge
en wilt u begeven tot devote bedinge
met een ootmoedich hert niet twijffelachtich
1555[regelnummer]
een devoot gebet maeckt godt tot ontfarmen sachtich
die der sonden gestoort ende verbolgen
wilt morgen met traenen de processie volgen
ende u stellen tot het gemeen gebedt
sot
1560[regelnummer]
Hoort toch wat desen meester voorset
waer blijft devotije daer ghij aff gewaecht
alsmen nu generael processie draecht
tvolck / volcht wel mede al caekel dol
maer naenoen sijn weer alde taeveernen vol
1565[regelnummer]
mans en vrouwen Jae Leecken en clercken
daermen goet exempel aen souden mercken
alsmen die precessie souden hantieren
dan soudmen alden dach voorts van sonden vieren
biddende vastende ende abstijnerende
1570[regelnummer]
so mocht wraecke van sonden blijven cesserende
anders wadt baetet gebeden ofte geweent
meendij datmen godt also versoent
Goet ingeven
| ||||||||||
[pagina 504]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Eijlacijen neent
tmoet al anders te wercke gaen op dit pas
merck wel op den Coninck Ezechias
op die van ninivee en op david mede
1580[regelnummer]
in wadt manieren sij penitentije dede
niet met een cout gebedt ick moetet vercondigen
maer sij hielden gantschelijck op van sondigen
ende waer dat niet en geschiet mijn wel verstaet
tis al verloren datmen veel processien gaet
1585[regelnummer]
het aff laeten gaet al voor d'luijen en singen
sodt
Waij sou dit volck dit nu mogen volbringen
twort haer oock seer geleert so te doen
haer dunckt slechs als sij smorgens oft voor noen
1590[regelnummer]
een coude misse al slapende hebben gehoort
al ist al clappende / dat sij dien dach voort
overbringen moogen tot haeren appetijte
Ja oock tot sijns naestens grooten onproffijte
al gaet volck so voort met sonden gevetert
1595[regelnummer]
hij meijnt het smorgens ist al gebetert
het rijcke gods en wordt so voor al niet gesocht
maer in allen u wercken / volck / sijt dit wel bedocht
so wel des avonts als des morgens suldijt soecken
en al ter eeren gods u wercken vercloecken
1600[regelnummer]
wechdoende alderhande gebrecklijckheijt
Goet ingeven
So sal u godt hooren voorwaer geseijt
aensiende tvolckx deuchdlijcken wercken wel
en u vijanden tot paijse doen keeren snel
1605[regelnummer]
gebenendijt wert uwen Loff corff ende u overschot
sodt
Hoe seijt ons catgen...........
Goet ingeven
Ke swijcht dat ghij sodt............
1610[regelnummer]
het gaet u al te gabberen uuijtte
sodt
So en doettet u niet waij tfoij wuijte
hoe heijlich is hij nu strijpgen wil altijt paers // sijn
maer Laet de roeije slech vanden Aers // sijn
1615[regelnummer]
tcatgen sal weer al doude lolleken Lollen
sou tvolck hem nu bedt onthouwen vant hollen
alst wederom voorspoedich wordt int verblijen
dant dede bij Moijsis en Josijees tijen
kee neent / sicut erat et nungt et semper // siet
volck
Wie en vaster meer deen temper // niet
Quaet en waer ghij besluijtet al met gebben
den dach moet inmers eens sijnen avent hebben
sodt
1625[regelnummer]
Twaer seecker wet tijt oock.........
goet ingeven
Dat sprack een clerck.........
nu volck onthout dan wel trechte gemerck
dese vijsitatij neempt toch int beste
1630[regelnummer]
en denckt certeijnnelijck dit is het leste
nae desen tijt ducht ick en suldij geen meer // sien
dus wilt voorts der ijpocijsien Leer // vlien
laet u tijranie niet meer beguijten
den boeverije wilt tenemaele uuijtsluijten
| ||||||||||
[pagina 505]
| ||||||||||
[pagina 506]
| ||||||||||
[pagina 507]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+en wacht u voor dongelove prinsepalijck
wordt ghij weder smedende / tsal u so qualijck
vergaen / genade en sal u meer ontmoeten
1640[regelnummer]
nu wilt den heer soet vallen te voeten
die u vergeven heeft die swaere misdaet
volck knielende
O Jesu Christij alleen ons toeverlaet
wiens ontfermen boven allen u wercken gaet
1645[regelnummer]
vergeeft mij mijn sonden op desen termijn
u barmhertige oogen doch op mijn slaet
ende door compassie mijn bede ontfaet
ock qualijck mocht ick veel sondiger / sijn
door u bloedige wonden roder dan een robbijn
1650[regelnummer]
aensiet mijn ellende / sent mij uwen vrede
doet wech wraeck van sonden met alle sijn gepijn
so verde dat uwen wille is o' heer dijvijn
ende neemptse van ons / ons beschuddende met soethede
Ga naar margenoot+voor oorloch / sterfte / en dieren tijt mede
Goet ingeven
Ghij alle die ons hgehoort hebt hier ter stede
spiegelter u aen het woort u proffijt
meer dan de geheele werrelt ije misdede
mach god de heere vergeven des zeecker sijt
1660[regelnummer]
dus soeckt nu genaede tis meer dan tijt
ter wijl dat uwen tijt hier noch duijert
want ick segge ist dat u den tijt ontglijt
ick ducht dat u cleijnne genade gebuijert
ontfangende dwoort gods alle u Leden ruijert
1665[regelnummer]
Ga naar margenoot+sij blijdij bevrijt voor tverdoemelijck vallen
hier mede een slot blijft voorts getruijeert
d'licht des woort goods duerschijne u allen
Ga naar margenoot+nement in dancke groot metten smallen
finis / Het spel is lang. in dit 803. Regulen. ende sijn prloge. is lanck 379 Regulen t saemen / in alles / .1182. Regulen
G T B
|
|