P.F. Thomése
De god van deze bladzijde
De woede was ooit van de goden. Zij bezaten de donder, de bliksem, de vulkaanuitbarsting, de aardverschuiving en de overstroming, zij hadden het hele pandemonium van natuurkundige special effects tot hun beschikking. Hemel en aarde kraakten in hun voegen als de goden tot razernij vervielen. En dat deden zij geregeld, de hogere machten, want de onvolmaaktheid van de mensen was onverbeterlijk en onuitstaanbaar.
Goden zijn er niet meer, de mens kan thans slechts zichzelf vervloeken. En dat doet hij, bij gebrek aan transcendentie, met overgave. Met hart en ziel vervloekt hij zichzelf en zijn persoonlijke tekortschieten.
Maar hoe hoog je ook spreekt, je kunt je slechts richten tot jezelf
Goddelijk is die woede allang niet meer, ze is nu net zo minuscuul als de sukkel waaruit zij is voortgekomen. Menselijkheid maakt woede bij voorbaat waardeloos. Bijgevolg zijn wij voorbestemd tot het komische. Onze woede is voor onszelf bestemd, wij blazen onszelf van heilige verontwaardiging op als een ballon, die vervolgens vanzelf weer leegloopt. Als we geluk hebben, knapt ie. Dan kunnen we lachen.
Zelf ben ik ooit ook, gedachtig de nagelaten god in mij, woedend de wereld ingestapt om verhaal te halen. Om de mensen hun onvolmaaktheid terug in hun gezicht te slingeren. Het gaf mijn onmacht vleugels, het moet gezegd, mijn taal begon vanzelf te zingen als een vogeltje dat nog kon vliegen ook. Majestueus verhief ik mijn stem boven het maaiveld.
Maar hoe hoog je ook spreekt, je kunt je slechts richten tot jezelf, onbenullige sukkel die je duizendvoudig in anderen weerspiegeld ziet. Overal om je heen zie je je eigen verprutstheid terug. En je vloekt wat je kan, met alles wat je in je hebt. Maar zonder de goddelijke weerklank: zonder de donder, de bliksem, de banjirs van modder die van de bergen naar beneden komen. Want ons vloeken is niet meer wat het geweest is. Zie ons staan, de vuistjes gebald. Er is niets treuriger en lachwekkender dan een woedende mens.