uitlatingen van de ik-figuur in mijn boeken. Zelf trek ik geen conclusies en generaliseer ik nergens.’
Uw personages hebben meningen en ze generaliseren wel degelijk.
‘Binnen de aanhalingstekens. Maar die komen voor rekening van mijn personages, niet van de schrijver.’
De mening van het ik-personage en de schrijver vallen samen.
‘Binnen aanhalingstekens verliezen meningen hun categorische waarde. Als ik u in een roman opvoer en over u slechts meedeel dat ik in u een mengeling van onzekerheid en lompheid zie, laat ik geen ruimte over voor de lezer. Mijn oordeel wordt zijn oordeel.’
Lomp? Vanwege mijn schoenen?
‘In een dialoog moet het knetteren.’
Kunt u een roman zonder dialogen schrijven?
‘Nee, dat kan ik niet. Mijn ex-vrouw vond mijn manier van schrijven veel te tijdrovend. Elke dag schreef ik urenlang gesprekken op. Ze zei dan: “Doe het nou beknopt, kernachtig. Schrijf nou gewoon dat het uitzicht hier fantastisch is en dat het zonnetje schijnt. Maar jij schrijft al dat gelul van die mensen op.”’
Heeft zij niet een beetje gelijk? Een gesprek moet iets kernachtigs hebben. Anders wordt het gebabbel.
‘Als ik wat ik te zeggen heb, zou terugbrengen tot de kern, verlies ik de greep op het kleine en fijne, op het anekdotische, op alles wat het leven smaak, kleur en geur geeft. De kern is zouteloos.’
Kleven er dan helemaal geen nadelen aan de dialoog?
‘Nee. Met de dialoog, de diaboloog, zoals ik hem wel noem, kan een schrijver alles uitdrukken.’
De dialoog als bewijs van de werkelijkheid?
‘Hoe realistischer gesprekken opgeschreven zijn, met de ditjes en datjes erbij, hoe gemakkelijker een lezer aanneemt dat het beschrevene ook werkelijk is gebeurd.’
Is goede dialogen schrijven te leren?
‘Alles is te oefenen. Je moet in geen geval een bandje mee laten lopen en dat dan uittikken. De werkelijkheid laat zich niet notuleren.’
Op welke dialoog bent u het meest trots?
‘Trots? In Het verdronken land heb ik in twaalf of dertien bladzijden een gesprek weergegeven tussen vier steeds beschonkener rakende mensen. Dat is wel een knappe dialoog.’ Van Heest staat op, hevelt de poes weer in de kinderwagen en trekt het boek uit de kast. ‘Hier heb ik het. Begint bij bladzijde 142.’ Geamuseerd leest hij een stukje voor over een zekere Heiland, een Japanse schrijver, met wie hij bevriend is: