Dit moet natuurlijk een ‘kafkaësk’ verhaal worden genoemd en dat is geen bemoedigende constatering. Wat moet je met een absurd verhaal, dat helemaal niet onaardig is opgeschreven, maar dat geen handreiking tot enig houvast biedt en als de allegorie niet van de grond komt? Meer dan sfeer levert het niet op, en dan is het nog een al te bekende, verveelde sfeer.
Dit moet natuurlijk een ‘kafkaësk’ verhaal worden genoemd en dat is geen bemoedigende constatering
Jammer dus dat juist dit verhaal (maar nu als roman) terugkeert in Terrins met de ako-Prijs bekroonde roman Post mortem. De roman De moordenaar van de schrijver en hoofdpersoon Emiel Steegman wordt daarin ten doop gehouden. De ruim bezochte bijeenkomst wordt met sarcasme en ironie beschreven, met alle aandacht voor de verschillende boekpresentatietijgers en de gedachtestroom die ze bij Steegman opwekken. De beschrijving van zo'n bijeenkomst heeft iets overbekends. Ook het sarcastische commentaar wanneer een bevriende hoogleraar een praatje over het boek houdt. Daarin herkent de schrijver zich niet: ‘Was dit de kern van zijn roman? Hij had er nooit zo over nagedacht.’
De passages over de presentatie van het boek zijn karakteristiek voor het eerste deel (van drie) van de roman. Dit is het ironische deel waarin de schrijver zichzelf met schurende zelfspot presenteert. Hij heeft onder de douche een idee voor een nieuwe roman gekregen waarin hijzelf zal optreden, maar verscholen achter zijn hoofdpersoon die hij T zal noemen. Zo kan hij alles schrijven zonder zich bloot te geven.
Steegman is in het eerste deel de schrijver als intelligente antiheld. Hij doorziet zijn positie. Hij is een overbewuste schrijver die vijf boeken in tien jaar heeft geschreven, maar nog steeds blij moet zijn met de kleine blijken van waardering, zoals een uitnodiging voor een diner met Oost-Europese schrijvers van wie hij niets gelezen heeft. Hij kon nooit meteen nee zeggen. Hij bleef maar hangen in het vagevuur van het niet succesvolle schrijverschap. ‘Ettelijke jaren had Steegman zich verfijnd in het zich inbeelden van succes.’ Maar nu heeft hij de uitnodiging afgezegd om deel te nemen aan een ontmoeting met schrijvers uit Estland, met als smoes moeilijke persoonlijke omstandigheden.
Met de figuur van T schiep Steegman de mogelijkheid om het op een verhulde manier over zichzelf als schrijver te hebben die wel succes heeft. Hij zou hem een bestseller geven. Probleem was alleen dat hij zelf een schrijver is zonder persoonlijk materiaal. Hij was een fictieschrijver, hij bedacht alle verhalen, hij had geen persoonlijke obsessies of herinneringen. Door dat soort ‘clusterbommen’ werd hij niet bestookt. Als schrijver was Steegman in zijn boeken ‘nergens te bespeuren’.