leugentje, namelijk dat ze er met een man vandoor is gegaan naar Buenos Aires, heeft hij zich er vanaf gemaakt.
Als hij op een middag wat naar buiten zit te staren, stelt Valérie plotseling voor om een weekend naar Amsterdam te gaan. Ze komt net uit de badkamer gelopen en heeft haar handdoek als een paarse wrong om haar haren gedrapeerd. Zonder zich om te draaien, zegt hij: ‘Ja, dat lijkt me wel weer eens leuk.’ Misschien komt het omdat de wrong voor een gedeelte ook haar oren bedekt, of misschien omdat het gewoon niet in haar opkomt dat het woordje ‘weer’ duidt op iets uit een ander verbond, iets waar zij geen weet van heeft (want ze zijn nooit eerder samen in Amsterdam geweest) - maar ze reageert er niet op en is blij met zijn instemming.
Anderhalve maand later zitten ze in de Thalys naar Amsterdam. Hij is eerder weggegaan van zijn werk, zij heeft besloten om een college niet te volgen. Zij stapte in de metro bij Maubert-Mutualité, hij op de fiets niet ver van het Gare du Nord.
Bovenaan de roltrappen ontmoetten ze elkaar. Ze renden onder het hoge dak naar de trein, die vlak nadat ze instapten, vertrok. In de trein zaten ze tegenover elkaar met naast hen twee vrouwen uit de Provence met slechte eetgewoontes. Vanwege het gesmak en de aanblik van voedsel dat blijft hangen aan donsachtig gezichtshaar, schuiven ze wat meer naar het raam toe. De hele rit lang doen ze hun best om zo min mogelijk om zich heen te kijken in de treincoupé. Hij kijkt naar het hangende gezicht van zijn vriendin in de treinruit. Er dwars doorheen schiet het landschap voorbij. Even lijkt het alsof er een geest boven het struikgewas zweeft.
Hij grijpt naar Valéries pols die op het tafeltje rust en zegt: ‘Je lijkt op mijn moeder weet je dat?’ Ze lacht, zijn opmerking alleen maar opvattend als een compliment, niet beseffend wat erachter nog méér schuilt. Want inderdaad, nog meer dan haar voorgangers, lijkt ze op zijn moeder. Maar als dat zo'n belangrijk criterium voor hem is, dan hangt hun relatie aan een zijden draadje. Misschien loopt hij op een dag wel tegen een andere vrouw op, die nóg meer op haar lijkt. Toen hij Valérie voor het eerst zag (dat was in een café in de buurt van Trocadéro), herkende hij haar, ook al was ze iemand anders. En toch kan een gewoonte, een manier van kijken betekenisvoller zijn dan een overeenkomstig uiterlijk. Wie weet ontmoet hij eens iemand die bijvoorbeeld precies zo praat zoals zij.
Als ze in Amsterdam zijn aangekomen, lopen ze eerst naar het hotel waar ze dat weekend zullen blijven. Daarna willen ze uit eten. Hij doet alsof hij niet weet waar in de stad de goede restaurants zijn. Op het moment dat ze over een plein lopen, waarvan zij zegt dat het lijkt op het Place de la République, roept hij bijna: ‘Weet je nog...’ Hij is al eerder op dat plein geweest. Maar hij slikt het op tijd in, er