‘Klinkt als een grote klootzak. Had ie kinderen?’
‘Drie, en één bij een andere vrouw. Eén bij een andere vrouw. Als je een foto ziet, dan herken je hem wel. Lange jongen, halve Surinamer, sluik haar - hij had nogal een hoge stem, daar maakte Raffik altijd grapjes over.’
‘Maar een klootzak dus.’
‘Nou, ach. Marian heeft hem nog eens in Los Angeles gespot, ze was daar voor zaken en zag hem in een bar en toen keek hij dwars door haar heen. Dat zei Marian dan, hè, op zo'n toon ook! Hij was blijkbaar heel erg d-dik geworden.’
‘Zeg, ik...’
‘Ik hoorde het van Wim, die heeft het weer bij Tirza gehoord. Ik vraag me af waar hij begraven wordt.’
‘Hij houdt je wel bezig, die Alfons.’
‘Albert. Nee hoor, ik dacht gewoon, jij kende hem toch ook, toch - nou ja...’
‘Hoe oud was hij eigenlijk?’
‘Zo oud als jij en ik ongeveer.’
‘Jong.’
‘Ja.’
‘Nou, ik zal het eens vragen thuis, misschien weet Ben het nog.’
‘Zeg, heb je je haar geverfd?’
‘Nee hoor, gewoon wat bijgeknipt.’
‘Staat je goed. Staat je goed. Jij en Ben moeten echt weer eens een keertje komen eten. Je hebt ons nummer?’
‘Ik zal even bellen binnenkort ik moet nu echt afrekenen ze wachten op me.’
‘Okay. En langskomen hoor! En doe de groeten aan Ben.’
‘Jij aan Raffik!’