‘Mijn nadeel’, schreef hij een jaar later in Hollands Maandblad over de reacties op de lezing, ‘is dat ik duidelijk ben. Je kunt wat ik zeg of schrijf begrijpen. En als dat het geval is ben je al half verloren. Ik begrijp het, denkt de lezer of toehoorder, dus kan het nooit wat zijn.’ En tegen interviewer Ischa Meijer zei hij in 1980: ‘Zo kom je dan aan een reputatie van oppervlakkigheid. Ik kan ook duister schrijven, maar dat wil ik niet, hoewel je daar heel beroemd mee kan worden.’
Tussen Karel van het Reve en de literatuurwetenschap, schrijft zijn biograaf, kwam het niet meer goed. En tot op de dag van vandaag, weet Verrips, ‘domineert’ in die wereld de opvatting dat Karel van het Reve met zijn Huizingalezing ‘de plank missloeg en te fors uitpakte op punten waarvan hij te weinig op de hoogte was’.
Niettemin blijkt genoemde Elrud Ibsch anno 2008 met een zekere mildheid terug te blikken op het debat. ‘Hoe ik nu op de affaire terugkijk?’, meldt ze me desgevraagd. ‘Met dierbare herinneringen aan Karel van het Reve die een grote bijdrage aan de Nederlandse cultuur heeft geleverd. Met een gevoel van gemis dat de tijd van geëngageerde polemiek tot het verleden behoort. Maar ook met voldoening dat deze polemiek niet meer nodig is.’
Helaas voert het te ver om Het raadsel der onleesbaarheid hier integraal af te drukken. Ruimte is er wel voor een ander hoogtepunt uit het polemisch oeuvre van Karel van het Reve: ‘Achterlijke artikelen’.
Het werd gepubliceerd op 4 maart 1989 in weekblad Elsevier, en later opgenomen in De ondergang van het morgenland. Voor zover ik kan nagaan, behoort het tot een van zijn meest geciteerde stukken - zeker sinds 11 september 2001.
Virtuoos fileert hij de angsthazige reacties in Nederland op de fatwa die ayatollah Khomeiny even daarvoor had uitgesproken over de schrijver Salman Rushdie. Geen goed woord heeft hij over voor het ‘begrip’ dat de westerse wereld toen al toonde voor de lange tenen van moslimgelovigen. Even virtuoos beredeneert hij waarom de vrijheid van meningsuiting te allen tijde absoluut moet zijn. En waarom de Nederlandse wetsartikelen tegen de ‘smalende godslastering’ zo snel mogelijk afgeschaft dienen te worden - een aanbeveling die het huidige kabinet, bijna twintig jaar later, eindelijk lijkt op te volgen.
Inderdaad. Wat Karel van het Reve's bijdrage zou zijn geweest aan het hedendaagse ‘volkomen dolgedraaide’ integratiedebat zullen wij nimmer weten. Maar wie dit betoog leest, hoeft daar niet héél lang naar te raden.