Zwaarder dan de eigen luiheid weegt de angst dat schrijver x zich gaat verdiepen in het werk van de polemist. Niet ten onrechte leeft de gedachte: als ik beleefd zwijg over x, dan zal x ook wel beleefd zwijgen over mij. Althans in de openbaarheid. Dat men in de kroeg, de huiskamer en op feesten en partijen zich naar hartelust uit kan laten over x en zijn werk is evident.
Weekbladen, noodlijdend als ze zijn, hebben geen behoefte aan literaire polemiek. De redacteuren leven in de vrees dat het publiek niet zou weten waar het over gaat. En literaire tijdschriften voor zover die nog bestaan hebben minder lezers dan de schoolkrant van het Vossius Gymnasium.
Een tijdlang heb ik gemeend dat de schrijver naast het schrijven van romans ook een corrigerende functie had.
Ik las wel eens een boek van een tamelijk beroemde schrijver dat door de kritiek hogelijk geprezen werd maar waar ik niets aan vond. Ik meende dat de kritiek het bij het verkeerde eind had. En in plaats van mij tot de critici te richten, wat niet zo netjes is en ook een onzinnige omweg, richtte ik mij tot de desbetreffende schrijver en probeerde hem of haar uit te leggen wat er mis was gegaan bij het schrijven van zijn of haar boek.
Iets soortgelijks moet Jeroen Brouwers hebben bewogen toen hij zijn stuk over Karel van het Reve schreef.
Na een paar jaar kwam ik erachter dat de opinion chique luidde dat ik dat soort stukken alleen maar schreef omdat ik jaloers zou zijn.
Aangezien ik weinig behoefte had mij tegen deze opinion chique te verzetten, het leek mij een heidens karwei, besloot ik te doen wat vrijwel alle Nederlandse schrijvers doen: over collega's beleefd zwijgen of nietszeggende complimenten uitdelen. Behalve als de schrijver dood is. Dan mogen de complimenten net iets minder nietszeggend zijn.
Over dit fenomeen schreef Robert Menasse in Die Presse een goed stuk naar aanleiding van de dood van Haider: ‘In Österreich wird der Tod einer öffentlichen Person nicht von einem Amtsarzt, sondern erst von den Medien begläubigt: wenn selbst die Feinde, Gegner und Konkurrenten jemanden in den Zeitungen und im Fernsehen hochleben lassen, dann kann man sicher sein: dieser Mensch ist wirklich tot. Was hierzulande als “Pietät” bezeichnet wird, nämlich die plötzliche Einigkeit dahingehend, über einen nur noch Gutes zu sagen, ist in Wahrheit bloß deren entfernt verwandte österreichische Kulturtechnik, den konkreten Menschen durch eine Legende zu ersetzen, die es ermöglicht, seine wirklichen Taten und deren Konsequenzen zu verdrängen und zugleich “als Erbe” anzunehmen.’