zorgen over te maken, niet over de komkommersalade, of ze daar te weinig of te veel zout in had gestrooid, niet over haar vingers die zo trilden dat ze zelf haar rok niet kon dichtknopen.
‘Het is best,’ had ze gezegd. ‘Ik hoef niks meer te zien, behalve zo nu en dan, dan kom ik nog eens even naar jullie kijken.’ Ik wist dat dat niet waar was, maar toch wilde ik het geloven. Die bleke wolk bijvoorbeeld, die had toch echt een uitstulpsel dat precies de vorm had van haar scherpe neus. Helemaal alleen dreef die door de lucht, een paar seconden lang levend, en wie zou het zeggen? Dat kleine sliertje bij haar slaap, was dat misschien mijn doodgeboren broertje? En als het zo was, dan zouden we allemaal daar op een goede dag buiten de wereld hangen, de oude mijnwerker op no. 8 kon de volgende zijn, en daarna nog wat anderen, maar ook mijn vader en mijn moeder, en zelfs ik.
Ergens, daartussendoor, ook ik!
‘Iedereen gaat een keer dood,’ zei moeder. ‘Daar kun je helemaal niks tegen doen. Het is al moeilijk genoeg de dingen hier beneden geklaard te krijgen.’
Ze knipperde met haar ogen. En vader stond voor de spiegel en kamde zijn haar.
Als mijn vader zich niet op zijn gemak voelde ging hij zijn haren kammen. Ik keek naar zijn rug. Zijn hemd was uit zijn broek geglipt, alsof hij heel hard gewerkt had.
‘Pappa,’ vroeg ik. ‘Wat is dat eigenlijk, rood?’ Hij dacht even na.
‘Rood, dat ben je als je eerlijk bent,’ zei hij ten slotte. Dit antwoord had ik niet verwacht. Nog niet zo lang geleden had mijn moeder hem betrapt toen hij geld uit haar portemonnee pakte. Maar ik voelde dat hier een ander soort eerlijkheid werd bedoeld. Een eerlijkheid die niets te maken had met het stelen van een paar centen, of een leugentje om bestwil. Het had alles te maken met mijn vaders vastbeslotenheid, en zijn nerveuze handelingen. Hij kwam bij me aan tafel zitten.
‘Het komt allemaal in orde,’ zei hij. Maar hij keek me niet aan, en ik vroeg niet verder. Door de opgehoopte sneeuw achter het raam sleepte een kleine vogel een takje met zich mee. We zagen hoe hij de tak verloor, hem weer oppikte en opnieuw verloor.
‘Die is voor de kat,’ zei pa.
*