Tirade. Jaargang 46 (nrs. 393-397)(2002)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] Jan Baeke Gedichten Boerenzomer Ik was gaan kijken of het toonde: de stand van de zon, zwaluwen onder de dakgoot. Moeilijk te zeggen. Al die lege schuren. Overal land begon dit landschap te zijn en veel daarin wat niet hersteld kan worden. Niet alleen hierheen gekomen maar ook ingehaald was ik een akker naar dit hoofd gedragen om voor die akker te zijn geweest. Dit liep uit op zand en stenen en ik lag daar tot de regen kwam. Niemand die zich kan herinneren wat nog opgeraapt kan worden en met zorg gedroogd. [pagina 159] [p. 159] Vuur en het hart Het hart is in de bergen. We hadden niet moeten gaan. We waren slaperig geworden, ondanks de kou en zichtbaar maar wat je ziet is niets vergeleken met de verstikkende rook van het vuur dat uit de schuren naar buiten slaat met de uitlopers van het hart, slingerend door het dal wegen versperrend, zich vertakkend in alle woorden die wij met elkaar wisselen. Dicht bij het vuur vertakken zich ook onze woorden dringen binnen in de slaap van de zwaarste buigen zich over de oudste kruipen als nachtvlinders over het gras dwalen door de nacht, met het hart op de lippen en vallen uitgeput neer in de uitgebrande bankstellen aan de voet van de berg. [pagina 160] [p. 160] Dit hoeft geen stilte te betekenen Het klopt, maar niet omdat het waar is. Ik heb een uur rondgelopen. Steeds hetzelfde raam, niet eens een helder uitzicht. Jij vond iets om tegen het licht te houden en te onderzoeken. Het uitzicht waar jouw hoofd was. Wij praatten veel. Ik deed na hoe wij daarbij keken. Jij praatte veel, maar verdween. Ik kan raden waar jij bent, maar doe het niet. Raad eens welke uren trager zijn geworden hoeveel kans dat dit elders ook gebeurt? Van wie zullen jij en ik te horen krijgen hoe we het beste kunnen lopen? Mengde zich een antwoord daarin dat geen antwoord wilde zijn. Zo hoef ik niet degene te zijn die rondloopt om bij het raam te willen wachten of de adem van God die de aarde doorbloedt en zich tijdens het wachten bij ons voegt. Dit hoeft geen stilte te betekenen. Dit zou ik als enige kunnen zeggen en ik zeg het. [pagina 161] [p. 161] Vooruitlopend op een gebroken tak Vooruitlopend op een gebroken tak het plotseling laten vallen dat in mijn arm huist en dan een glas bereikt alsof het lukt. [pagina 162] [p. 162] Dorpsgezangen ‘Het meeste haalt het niet, het duurt niet lang meer.’ ‘Water misschien.’ ‘Alles komt hier van de rivier: de mensen, het water, de wolken, de regen, woede en neerslachtigheid; niet alleen het mooie, nee.’ ‘En sommigen verdwijnen weer.’ ‘Of komen terug, als de wind in het noorden staat. Vooral de noorderlingen.’ ‘Zijn er nog meer, ik dacht dat het voorbij was?’ ‘Ze moeten weten hoe het hier gaat. Ze willen het niet weten. En dan die vrouwen.’ ‘De zomer kent geen genade.’ ‘Je kan de maan verleiden en alles wordt als zware wijn in het licht van de maan.’ ‘En het rechte pad?’ ‘Dit dorp ligt niet zomaar aan een rivier.’ ‘Maar de rivier is van zand.’ ‘Toch kan het water meedogenloos zijn. Het is de wind die in ons zingt. Wie niet van hier is kan die klanken niet verdragen.’ ‘Het is van God. Het is niet aan ons om vergiffenis te vragen.’ ‘Het is de tijd die ons leert dat we tevreden moeten zijn, dat we dit leven moeten dulden.’ ‘En wat we vragen?’ ‘Er zijn geen vragen!’ Vorige Volgende