Ik heb me voorgenomen niet meer zo onvoorzichtig en ondoordacht te werk te gaan.
Op de kade en bij de kalkduintjes en in en tussen de felgekleurde vissersbootjes op het strand tientallen zweefegelvissen, door de zon gedroogd. Ze zijn door de aanhoudende zuidenwind naar de kust geblazen.
Bolrond en hol, bezaaid met stekeltjes die op doornen van rozen lijken.
Normaal zijn ze niet zo dik. Het is de schrik die ze opblaast. Bij gevaar worden ze zo. Ze blazen zich op zodat ze buitengewoon in omvang toenemen met als doel indruk op de belager te maken. Als dit niet helpt vullen ze zich met zoveel lucht dat ze snel naar de oppervlakte van het water stijgen waar de zeewind ze opneemt en snel en ver over de toppen van de golven wegblaast. Niet dat het dan steeds goed met hen afloopt, want ze kunnen altijd op het strand of de rotsen of de koraalzandplaten terechtkomen waar ze in hun bolle angstige vorm sterven en verdrogen.
De inlanders gebruiken de arme bolle vissen wel als een soort lampionnen die, voorzien van een olielampje een zacht licht uitstralen.
De penetrante geur van de zweefegelvis nemen zij voor hef.
*
Jongens in tot de enkels reikende blauwe kleden en met lichtblauwe hoofddekseltjes op spiesen een pijlstaartinktvis in het water en gooien het dier het strand op. Het tolt enkele seconden rond als een leeglopende ballon en spuit verwoed sissend een flinke straal inkt in de richting van de jongens die schaterlachen en ronddansen en nog meer lachen als ze merken dat een van hen flink door de donkere vloeistof van het gekwetste dier is geraakt. Verbaasd kijkt hij naar zijn kleding. Eerst lachte hij niet, daarna lachte hij maar mee en rende daarop het water in, waarschijnlijk om de vlekken uit zijn kleding te wassen.
*