Tirade. Jaargang 43 (nrs. 378-382)(1999)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Adriaan Morriën Gedichten Herfst In de stad wordt het herfst: aan de gracht, in de Hortus verkleuren, ontbladeren de bomen, laten zien dat er overgang is en voleinding. De winter schept ruimte, nadenkende leegte. Wedergeboorte laat sprakeloos op zich wachten. De herfst is een lied, een naglans, een vergeten geliefde. Ook het heelal ontbloot zich, de ster valt terug in zichzelf. Wij zijn het nageslacht van zinnebeeldige tijden. Wij zijn de aarde, de bloesem en vrucht, het vallende blad. Wij zijn de verbazende sneeuw van een moedwillige winter. [pagina 92] [p. 92] Een kus Terwijl ik je kus dwalen mijn gedachten bij je vandaan. Ik denk aan deze zomer, aan de meubels in het huis van mijn ouders. Ik hoor een klok slaan in een kamer waar ik nooit ben geweest. Ik snel door de jaren van mijn leven, moet leren spreken en spelen. Ik ben vrolijk, verdrietig, opgewekt, lui en vol energie. Ik zie de naaktheid van andere vrouwen, proef ander speeksel. Ik beoordeel voeten, verzen en liefgevlekte schouderbladen. Ik stel en beantwoord vragen, bedenk dat de dood maar een woord is. Vermoeid en verlangend keer ik terug op je lippen. Ben je het werkelijk? Heeft een kus ons zover van elkaar verwijderd? [pagina 93] [p. 93] Dag en nacht Wil je niet schuilen voor de nacht, gehoorzaam als een dier dat zich te rusten heeft gelegd en wacht? Zijn ogen zijn onzegbaar zacht verzegeld en zijn oren gewillig in de stilte uitgestrekt. Zijn tong slaapt in zijn bek. Ik heb je komst verwacht. Je voetstap is niet tevergeefs gezet. Ik geef je brood, wijn, ogenblikken die bevrijd zijn van de dag [pagina 94] [p. 94] Het hart van de dichter Ik zou je uit liefde kunnen breken, je gebenedijde gebeente horen kraken, je stralende ogen zien verglazen, je hemelse lippen voelen ontaarden. Mijn hart zou van louter liefde verbleken. Vorige Volgende