Tirade. Jaargang 41 (nrs. 367-372)
(1997)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 573]
| |
J.P. Guépin
| |
[pagina 574]
| |
Ik heb een aantal pastorale epigrammen uit de renaissance met dit onderwerp uit het Latijn vertaald; het zijn ze bijna allemaal, als we de imitaties van de liefdesklacht van Polyphemus aan Galatea in talloze opera's terzijde laten. Het is een piepklein onderwerp dat meteen uit de hand loopt. En dat is er toch wel merkwaardig aan.Ga naar voetnoot* | |
IDe eerste navolging is van Pontano, een dichter uit Napels uit de vijftiende eeuw. De herder Thyrsis spreekt zijn geliefde Amaryllis toe, aan het eind blijkt dat ze niet komt. Thyrsis spreekt:
Kom Amaryl - ik zit bij 't vinketouw te waken
of hoop een duifje met mijn katapult te raken -
kom naar het eikebos, ontsnap tersluiks je zuster;
kom, Amaryllis, zelf! 'k Heb kaas die je zult lusten
5[regelnummer]
en melk, en bij de bron hangt aan de els een mandje
vol met komkommer en meloen, tot aan het randje.
Jou wacht ook honing in een holle eik gevonden
en in een korf bewaard van wilgeteen gewonden,
die op de gele lip een deksel vormgegeven
10[regelnummer]
met pitriet heeft, waar een gewei is ingeweven;
een hyacinthenkrans is er omheen gebogen,
een zwarte kauw tilt de vergulde hengsels hoger
een kauwtje, aan de kant vlucht vlug een tweetal slangen.
Wat draal je, Amaryl? Ik heb voor je twee lamm'ren,
15[regelnummer]
daarbij twee hertjes die van moeder weggeroofd zijn
en die tezamen met het geitekroost gezoogd zijn;
een hondje dat gehoor geeft aan mijn snerpend fluitje.
En verder legde ik op bed apart een truitje,
dat Lyrineia spon, dat Alcon heeft geweven,
| |
[pagina 575]
| |
20[regelnummer]
Athena's gunsteling. Het halsje is omgeven
met kraaltjes van ivoor en palmhouten slotje,
en in de mouwen is er blauwe wol, waarop je
een pauw geweven ziet die vurig staat te pralen;
't geheel is gemarkeerd met purperen spiralen.
25[regelnummer]
Dit is iets, Amaryl, om op een feest te dragen,
een zeldzaam specimen, het werk van duizend dagen,
waar Lalage jaloers van uit haar vel zal springen;
de nimfen zullen zich erom staan te verdringen,
Arachnes weefsel kan zo'n kunst niet evenaren.
30[regelnummer]
Ik loop je tegemoet tot bij die hazelaren,
daar zul je, Amaryl, mij voor het eerst omarmen.
En bij de kerseboom vond ik nog stukken amber;
in 't ene zit een mug al fladderend bevroren,
maar het gevleugeld dier kun je nog zoemen horen;
35[regelnummer]
het andere verbergt een mier die lijkt te zwikken
onder een korrel gierst die hij tracht op te krikken.
Dit kun je krijgen voor een eerste keertje kussen.
Wat nu? De hazelaar gaat zwaaien ondertussen?
De struiken ritselen en Lycas blaft. Hé, Thyrsis,
40[regelnummer]
ze komt al, haast je! Ach en wee, 't is maar een briesje.
Giovanni Pontano, 1429-1503, was sinds 1447 verbonden aan het hof van koning Alfons van Aragon in Napels als opvoeder van de kroonprins en diplomaat. Hij schreef dialogen, verhandelingen, leerdichten en vooral veel liefdespoëzie, ook over de liefde voor zijn vrouw en kinderen. De tekst van dit gedicht komt uit zijn dialoog Antonius, uitgegeven in 1491, en is overgenomen uit: Giovanni Pontano, Dialoge, inleiding, vertaling etc. van E. Grassi, H. Kiefer e.a., 1984, blz. 240-242. | |
IIMijn tweede voorbeeld is van Navagero, een Venetiaans edelman, die ook de pen doopte om zich in de eenvoudige gevoelens van het landleven te verdiepen. Let op de rivale, Lycas dochter, die al eerder wat gekregen heeft. | |
[pagina 576]
| |
Zodra de kudde uit de schaapskooi wordt gedreven,
Leucippe, morgen, moet ik lopen naar de stad.
Mijn moeder Chariclo zal mij een lam meegeven
en eieren die ze voor verkoop over had.
5[regelnummer]
Zal 'k gele of zal ik je witte laarsjes kopen,
of net zo'n spinrokken als Lycons dochter heeft?
Je krijgt wat je maar wilt. Als ik dan maar mag hopen
op ook een stuk geluk: Leucippe, zeg niet nee!
Dus, morgennacht, ontsnap je nare moeder maar,
10[regelnummer]
en haal je spulletjes bij deze hazelaar.
Andrea Navagero, 1483-1529, was Venetiaans patriciër, geleerde en maecenas, ambassadeur aan het hof van keizer Karel V in Madrid. Hij is de uitvinder van de Lusus Pastorales, pastorale epigrammen. Die van hem werden na zijn dood in 1530 uitgegeven. Zie A.E. Wilson, Andrea Navagero Lusus, Text and Translation, 1973. | |
IIIEn dan Hieronymus Amaltheus. Aan Galla
Een korfje, klosjes voor het gonzende spinrokken,
en naalden waar Doris vast uit haar vel voor springt,
krijg je cadeau als je naar Lycons geitehokken
je voeten reppen laat in de avondschemering.
Girolamo Amalteo, medicus, 1509-1574, een van drie dichtende broers, opnieuw uitgegeven in: Trium fratrum Amaltheorum... Carmina, Amsterdam 1689. Dit epigram staat op blz. 38. De populariteit van dit soort dichters in Nederland is classicistisch. | |
[pagina 577]
| |
IVEn dan loopt het genre met Pigna opeens uit de hand. In een ander soort pastorale epigrammen wenste de herder het bosje het beste toe waar hij zijn meisje voor het eerst gezoend had. Maar je gaat daar natuurlijk geen marmeren gedenksteen met een lange inscriptie oprichten om dat te vieren! Aan Hyella
Nu in de stille nacht het maanlicht is verborgen
en duisternis het steels liefdesgenoegen dekt,
kom nu, Hyella, hier, je moeder ligt te ronken,
kom maar, ze merkt toch niets onder haar donzen dek.
5[regelnummer]
Hier kun je 't gordeltje, die laarsjes ook, inlossen,
de bekertjes door mij in 't winkeltje ontdekt.
Ik wacht je aan de rand van zo'n idyllisch bosje
aan d'oever van de vliet in 't lang gras uitgestrekt.
En als je komt zal ik je onder kussen smoren,
10[regelnummer]
en zò dan luidt het vers in steen, dat ik nu schrijf:
al wie ook maar zijn vee drijft naar dees stille oorden,
hem vraagt amphipolus dat 't water helder blijft.
hij heeft bij deze bron zijn liefste wens begaan,
de uiterste voor 't eerst en ook nog vaak daarna.
Giambattista Pigna, 1530-1575, kwam uit Ferrara waar hij professor was. Naast gedichten in het Latijn en het Italiaans schreef hij een geschiedenis van het regerend Huis van Este (1570). Dit gedicht is uit zijn Carmina, Venetië 1553, IV, blz. 106-107. | |
VEn tenslotte Scaliger, de grootste geleerde. Hier is dit genre totaal uit de hand gelopen. Het is gewoon dat het meisje aan de bewaking van haar moeder ontsnapt; hier ontsnapt de herder aan de bewaking van zijn stiefmoeder, het meisje is wasvrouw en kijkt uit over de besneeuwde Alpen - ergens in de | |
[pagina 578]
| |
buurt van Padua - en heeft toch een sneeuwwit gezicht. Ik heb haar maar Hansopje genoemd voor de grap; ze heet Talarisca en een talaris is een jurk tot aan je enkels. Een ander meisje moet de schapen maar gaan hoeden, of ze door de wolven laten verscheuren. Een herder Corydon heeft cadeautjes meegebracht, Hansopje vraagt: zeker net als die je aan Kwarteltje gegeven had. Dan worden de Noordenwinden voor de keus gesteld: de boomstam sparen waar de herder zijn wijgedicht al in gekorven had, of alles, liefde en al, maar wegblazen. Herderlijk genoegen
Als wrede achterdocht van stiefmoeder mij morgen
zendt met het vee naar hun verzadigd dagverblijf,
kom ik, Hansopje, waar, met zicht op sneeuw en bergen,
jij ook zo wit van kleur, de was van and'ren wrijft.
5[regelnummer]
Kristal moet onderwijl de schapen maar gaan hoeden,
of lever ze de wolf als bloederige prooi.
Onlangs kwam Corydon uit Padua mij groeten,
hij bracht - ‘wat Kwarteltje al kreeg?’ - nee, echt heel mooi!
Daar had ik nu al wat van voor je kunnen brengen,
10[regelnummer]
maar maak je keus maar straks uit al wat je begeert.
U, Noordenwinden die het akkerland verzengen
waardoor een vlucht van stof over de velden scheert
met eng geloei, òf spaar de verzen op de stronk,
òf in die woedebui verwaai mijn liefdesvonk.
Julius Caesar Scaliger, 1484-1558, was medicus, filoloog en dichter. Hij was sinds 1525 arts van de bisschop van Agen, waar hij bleef wonen. Hij is beroemd om zijn Poetica (1561) en schreef meer dan duizend gedichten, waarin hij vaak het antiek Latijn wilde overtreffen door bizarre uitwerking van ideeën en stijl. Zijn zoon werd professor aan de jonge universiteit van Leiden. Dit gedicht stamt uit zijn Nova Epigrammata, (1533), blz. 118. |