‘Je zag een hemel van verten, een domein, hel en wenkend, naturel en wijkend, bodemloos transparant; een licht, alleen zichzelf zichtbaar makend. Een afvaart vond plaats, een stem riep, je reis was een fase tussen twee hemisferen, een raaklijn langs mythen’ (p. 59). Vanaf dat moment is het Westen ontdekt, en het zijn Anthony en Agnes Dei die vooruit kijken.
Maar het verleden is ook in het ontwerp opgenomen. Er is een reis naar de toekomst en tegelijkertijd een reis naar het verleden tot de komst (de geboorte) van de Kwekeling.
In het verleden leeft het personage Mike. Hij heeft het 't zwaarst omdat er aan zijn realiteit weinig valt te veranderen. Kan Anthony nog een vorm kiezen, Mike heeft een lichaam waaraan hij niet ontkomt. Mike is Anthony's vriend, en ook voor hem is er een tegenspeelster: Aloha, de vriendin van Agnes Dei. Twee vriendenparen in een reis naar verleden en toekomst. Anthony en Agnes Dei vertegenwoordigen de idee van het samengaan; Mike en Aloha zijn al gevangen in de werkelijkheid van het samenzijn.
Er vindt interactie plaats tussen de personages. Anthony heeft de vrijheid zich te bemoeien met het verleden zonder eraan vast te zitten. De Kwekeling kan het achterliggende naar verkiezing penetreren, en spelen met de zwoele mond, die taal voortbrengt.
‘Mijn tong wist Mikes mond straks nog te vinden. Zijn mond als lustoord - mijn natuurlijke haven - was eigenlijk mijn thema’ (p. 161).
Hier wordt luchtig gespeeld met homoseksualiteit, al zijn de personages uitgesproken heteroseksueel. Het ontwerp staat het flirten met verschillende mogelijkheden toe. Al eerder is er in dit verband een mooie term gevallen:
‘Laten we het retroseksualiteit noemen als mijn tastzin in de bronnen leest maar zelf oorspronkelijker is’ (p. 135).
Ondertussen vangt Mike in het verleden de klappen op.
Het spel is begonnen, het ontwerp wordt uitgewerkt. De inzet van het spel is de gedachte dat alles wat werkelijkheid wordt, zijn waarde verliest. De sprong naar de toekomst is een sprong naar een niet te beschrijven doel.
Als jongetje wierp de Kwekeling eens een steen naar een eekhoorn. Het beestje veranderde in nood zijn koers. Hij beschrijft het effect:
‘Zoals het gejaagde dier tot op de bodem ging om zijn huid te redden, zijn noodsprong maakte maar zijn bereik vergrootte, heeft hij het verjaagd uit zijn vertrouwde vorm en zien neerdalen in het onvermoede’ (p. 111).
Om die sprong gaat het. Een afrekening met de vertrouwde vorm, het