gende conclusie leiden. Maar in de beeldende kunsten zijn we langzamerhand verplicht te erkennen dat het vraagstuk van het selectieproces - dat nu zomin als in het verleden aan de tijd overgelaten kan worden - onoplosbaar gebleken is. Want het mag dan nog altijd zaliger zijn gelijk te hebben dan het te krijgen ofwel te geven dan te ontvangen - in de praktijk geeft het omgekeerde in de regel de doorslag. Wie gelijk krijgt, boekt meestal eerder bijval dan wie het heeft. In de wereld van de moderne beeldende kunsten heiligen de effectvolle middelen zo vaak het doel, dat de kritiek in de verleiding kwam er zich maar bij neer te leggen. Je krijgt de indruk dat de levende beeldende kunstenaar die beslag wist te leggen op het grote geld, het gelijk aan zijn zijde ‘verdiende’ te krijgen.
Nu mag daarmee de bruikbaarheid van geld, vooral als er veel van is, weer eens bewezen zijn, in het selectieproces speelt het - tegenwoordig zo goed als in het verleden - geen betrouwbare rol. Wie zich een kwaliteitsoordeel over een nieuw beeldend werkstuk aanmatigt is in het beste geval niet financieel geïnteresseerd in wat Matisse des valeurs qui montent noemde. Hij wordt meer geboeid door een andere overlevingskracht: de strijd tussen scheppen en verknoeien, zo kenmerkend voor beeldende kunst die door invloedrijke smaakmakers graag als grensverleggend wordt aanbevolen, maar die op veeleisende beschouwers niet zelden overkomt als machteloos en vrijblijvend, zo niet destructief. De vraag of de in nieuwe beeldende kunst geïnteresseerde te maken heeft met overtuigende originaliteit of met goedbedoelde, dan wel kwaadwillige onmacht, zal hij van geval tot geval zelf moeten beantwoorden. Dat is nu eenmaal de prijs die het individu voor zijn emancipatie heeft te betalen. Hij mag zijn waardeoordelen natuurlijk nog altijd vergelijken met die van de weinige medemensen met wie hij het lang eens kan blijven en van wie hij dan ook geneigd is de mening hoog aan te slaan. We weten echter uit ervaring dat ons vertrouwen in iemands oordeel nog zo groot mag zijn, het moment waarop het geschokt wordt en in stomme verbazing omslaat, is nooit veraf. Juist de meest serieus in beeldende kwaliteit geïnteresseerden zullen zich altijd nog liever tevreden proberen te stellen met hun betere smaak dan dat ze in het selectieproces, waartoe we alleen al door het teveel aan pogingen tot beeldende kunst veroordeeld zijn, aan de discussie deel willen nemen. Vergis ik me niet dan zijn de beste beoordelaars van nieuwe beeldende kwaliteit de eersten om te erkennen dat, nu de waardebepaling ‘intellectueel’ onmogelijk gebleken is, het verschil tussen creatief vermogen en onvermogen toch niet overtuigend is aan te tonen.