Tirade. Jaargang 39 (nrs. 356-361)(1995)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 290] [p. 290] [Tirade juli & augustus 1995] H.H. ter Balkt Laaglandse hymnen Eén van Willie's voorvaderen, een oude kater, beschouwt de opstij- ging van Van Speijk Opspattend Scheldewater verkondigt het roemrijk aan de regenwolken en kaden: Dat is moed! Zo hoog - na de vlaggeroof en de bestorming, toen Van Speijk de lont in het kruit stak -, hoger nog dan de rook van het bonenstro, vloog geen kater, geen vuurwerk ooit op aarde... Knechting baart opstand en hagelend onweer. Storm wierp het schip op de oever, woede werd de lont, roer van vuur doorklieft nu de wolk! Ik en Antwerpen slapen moeilijk in, krakende hoofdpijn beitelt de opstijging van de held. Gekke wijzerplaat de hemel. Arm en been, hart, oog en nieren vlammende cijfers, kort van duur als de muizestaart in de kat. Tevreden gonst het noorden: zo dapper stak Van Speijk een hart onder de riem van het stil ingeslapen veen. [pagina 291] [p. 291] 1899 Algenkalk mijn nagels en een achttienhonderdste oogwit, oesterkalk en een flardje zevengesternte, of Sirius, in mijn hand klapwiekt nog oker stof uit een landweg, dalend uit de heuvels bij York, een stukje tralie bij Campanella vandaan, o 1300 in mijn aderen, 1700 in mijn ziel en de hoeveelste volgens De Assis, en mijn strot wordt het trappelen van een kistkalf in 1972. Regens het vallend haar: hagelvlaag in maart 1600. Mijn starende oog was kamer in een wolvehart, email dat mijn tong likt was gras of heide en een bijenangel zwevend boven bloemkelken zoemt de echo verder in mijn hersens (van het schot dat in moerassen viel). Schemering mistflard in de caroussel van alle schemeringen! [pagina 292] [p. 292] Het alfabet Van de hellingen van de Sinaï ooit of verder nog waar een Syrisch glas wacht op het eindigen, op het eindelijk gaan liggen van het waaiende zand rolden de alfabetten aan, A de kop van de stier, B huis of tent, D deur - vleugel of delta, O het uitziende oog; daden van koningen, veldslagen, wetten bedekten stenen, tabletten, wanden met de eerste gloed van triomf [Slechte brouwers worden zo luidt de wet in hun brouwkuipen verdronken] Tolgaarder tijd leunt over de slagboom A van addertongen, S van slangegesis - als vroeger -, O het spotlustig oog, W van de ondergedoken wolf, IJ van IJzertijd leggen hun schaduwen over het veld Vrieswind werpt de runenstaven tegen de nachthemel; de vluchteling met uit - gestoken oog spelt de orakeltaal terwijl angst zijn rug beitelt als Hammoerabi zijn steen, ‘Vlucht nog verder’ Vorige Volgende