Tirade. Jaargang 38 (nrs. 350-355)
(1994)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
[pagina 421]
| |
Weer een dagEr kwam geen einde aan een dag
diep weg; 't liep steeds terug
naar zijn begin: schemering en
lege straten. Ik was heel vroeg
opgestaan en langs haar huis
gefietst; 't sliep nog; de rest
die dag ben ik vergeten; ik denk
in zee gelegen, me aan haar huid
gekoesterd, warm zand, wat geslapen,
teruggefietst, de zon al onder,
haar huis dat alweer bijna sliep
een jonger zusje sloot gordijnen.
Pijn in oude botten als ik overeindkom
om naar bed; te lang in de verkeerde
houding van een droom gezeten, bijna
nacht; de jongen rijdt nog rond, ge-
ketend aan zijn jaren; weet niet dat
hij het is die lichten dooft, naar iemand
uitkijkt die niet komt.
| |
[pagina 422]
| |
StadsparkWeerspiegeld in de vijver een weg-
gezomerd huis dat hem had leren
lopen, praten; versmallend tot een
zoeklicht dat hij niet verdroeg
zachte woede die snel water maakte, gelaten
zonk; kringen die de kant niet raakten;
't verboden gras; de uitwaai van een lach
die in een vleugel was geschoten
overleven spiegelbeelden? nee dus:
de geschoren lanen van een kleine
franse tuin; het bordje dat men
achter zich het hek moest sluiten;
de fontein; die rij huizen aan de overzij.
Wie de paden niet zag, zich een baan brak
door struikgewas, ontucht proefde, de hand
aan het hek sloeg, blind de weg overstak.
|
|