Tirade. Jaargang 38 (nrs. 350-355)(1994)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 386] [p. 386] [Tirade september & oktober 1994] Robert Anker Ballade van mijn moeder die opbelt om te vragen of het bij ons ook zulk slecht weer is Stil eens zeg ik want ik hoor de regen ruisen Niet alleen maar ook een merel fluiten buiten Inktzwarte wolken jagen uit de horizon Omhoog langs andere wolken kolkend boven het dorp Gele vlekken zie ik ook zegt ze en ik zie Hier binnen haast geen hand voor ogen meer en diep In de natuur hoor je dat het grommen Van de donder en de vogels vliegen op Naar alle kanten bladstil maar soms een rilling Door de zware bladeren der bomen een licht Bericht het lijkt al wel te lichten maar het is Nog droog dat ruisen is de televisie dus Op een leeg kanaal moeder zet dat ding eens af Wat zei je jongen is de lucht bij jullie strak En helder als de vlag op koninginnedag Vroeger toen de fanfare in twee schuiten Om het dorp voer en een keer zonder besluit Uit gekkigheid het land in voer en in het riet Verdween met al die botsende muziek Wat hew ik toch altoid veul skik en klucht had hier Maar nou is het zo stil hé moeder roep ik schril Zal ik eens hard en snel muziek opzetten Dat zet ik even thee er is zwaar weer op til Dat weet ik maar ik heb geen operette Mag ik trouwens later zeg ik schots en scheef Dat suikerpotje hebben dat nu al geheel [pagina 387] [p. 387] Zelfstandig en vervangend in mij voortleeft Als de letter van banket en in de serre Het zonlicht op de planten heeft ze neergelegd Ze dacht zo legt ze even later uit Dat de telefoon ging maar het was het water Voor de thee de stroom is ook al uitgevallen Moet je horen moeder Mozart lekker licht Kom ik terug is ze weer weg ik hoor het dichte Geknetter van de donder jongen roept ze luid Ineens ik ben doorweekt ik was nog geen tel buiten Ik versta je niet zet die hemelse muziek Dan uit zet jij die aardse donder maar zachter Wat ik niet begrijp wat zeg je wat ik niet snap Hoorde je die klap het raam vloog er bedat Uit maar ik begrijp niet dat dit oordeel losbarst Ik zei waarom dit nu gebeurt terwijl ik dacht Dat het nog warm en zacht en volop zomer was Mamma ben je bang moet ik bij je komen Ga je bij het raam weg zul je niet naar buiten Heb je je alarm om ach het is maar buiten Moet je denken...is ze weg ik doe Mozart uit De donder rommelt weg ik hoor de merel fluiten En het eindeloze ruisen van de regen [pagina 388] [p. 388] Ballade van mijn vriendin die opbelt om te zeggen dat ze niet thuis komt eten En als het laat wordt blijft ze slapen bij Babet Bij wie die ken ik niet iemand van haar werk Zomaar slapen bij iemand van je werk sterk Is dat bedoel je dat ik lieg waarom zou Zij liegen waarom zou ik haar van kwade trouw Verdenken maar wat is dit voor gesprek ik laat De open lijn maar even ruisen kijk het najaar Bladert traag langs de ruit en door mijn leven Dat natuurlijk dunner wordt misschien zo karig En leeg dat ik mij straks nog een harig kleed Om de leden werp een Hollands landschap de geest Maar natuurlijk is een hart dat hunkert naar bloei En ik laat mijn jonge schat maar zwijgen verdoe Ons met gezeur lieverd maak je het niet te laat Geen antwoord maar een keur van geluid geratel Kopjesgerinkel bellen stemmen en gestommel Mijn pen hunkert naar het papier en naar het domme Lieve schrijven dat een slimme vrede brengt Als zij er is en anders mij voldoende sterkt Om niet uit elkaar te vallen in de tijd Liefde van mijn leven roep ik luid waar blijf je Zegt een giechelende stem dat zij het is Een ander dus maar dan is zij misschien Babet Babet die kent ze niet er werkt hier geen Babet Mijn lief verklaart ze desgevraagd is in gesprek Wil ik wachten of dat ik soms gebeld [pagina 389] [p. 389] Wil worden of ze dan misschien mijn nummer Nee ik wacht goed dan zet ik u intussen Even op de wacht zegt zij klik de tijd Begint te tikken en ik kan er niet meer bij Wordt er op de deur geklopt maar dat is vast De bijzonder leuke buurvrouw maar ik vast Hier aan de open lijn kijk de glazenwasser Doet alsof hij mij niet ziet howel ik knik Auto-alarm op straat het zoveelste stik De moord in een tuin ontploft weer eens een bom De ruiten trillen niemand die er op of om Van kijkt maar ik blijf zitten op mijn post kranig Door de navelstreng die mij verbindt met haar Die mij met het leven zelf doorverbond Toen zij mij vond hoor ik ver weg plotseling Twee oude vrouwen zingend praten in mijn oude Dialect en treft mij nu zo'n diep berouw Om mijn verloren leven dat ik wenen zou Als niet tot mij doordrong wat ik steeds al hoorde Dat het mijn moeder is die mijn gemoed verstoort In gesprek met tante Sien ik ben lesten weer boi Dokter weist ik was ammaar nag zô loof ô ja moid En wat zoi die - mamma moeder roep ik luid De vrouwen zwijgen stil en maken geen geluid Voor even om dan zonder mij en zo eendrachtig Te verdwijnen in hun tijd - bedankt voor het wachten Zegt de stem van mijn vriendin en dan dat lachje Waarmee ze altijd weet ik afstand van me neemt Je tante Sien is dood zegt ze na mijn geteem Nu wat die Babet betreft wat zeur je nou [pagina 390] [p. 390] Die werkt niet hier maar in het andere gebouw En sta nu niet de hele avond voor het raam Tot ik terug ben om dan hup aan het werk te gaan Maar wat ik nu vraag vindt ze echt te klein Of ik als ze werkt aan de lijn mag blijven En dat ze om de zoveel tijd wat aardigs zegt Lieverd zegt ze ga toch lekker aan je werk Ik hang nu op en alsjeblieft niet bellen hè Ik leg de hoorn op tafel niet in zijn mal Zo kan ik ook niet hopen dat ze bellen zal Het is drie uur en buiten al weer bijna donker Laat mij voor wie mij ziet prettig versomberen in De zeurende breedte van de absolute tijd Dit leurende spreken bij de brute open lijn. Vorige Volgende