Tirade. Jaargang 38 (nrs. 350-355)(1994)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Robert Anker Afwezig J. Anker 1908-1992 1. Ik was natuurlijk weer te laat niet voor het sterven maar dat hij stierf al die witte pagina's ook die ruzies lieve vrienden al die boodschappen ja ik kom vanmiddag Blootgewoeld pyjamajasje gele buik zijn lul wat zijn de dekens in het ziekenhuis toch dun de deur staat open kakelend bezoek over de gang ‘hindert niks dat vind ik wel gezellig’ Hij vertrekt naar de scherven en de schotsen timmert aan een damhek een dakspant een zeunis wat is sterven van het leven nooit geweten en drijft weer boven uit het vreselijk geluk van zijn ziel de geuren het vergeten licht Hij herkent me weer en zegt de werkelijkheid is zo ver weg daar zal ik wel nooit meer komen [pagina 125] [p. 125] 2. Hij nam een appeltje in zijn hand in de Eerste Wereldoorlog in Reeuwijk toen het zo stil was op de wereld onder de appelboom Er ruist een zeilboot langs het riet Daarachter is zijn vader op de akker Daarachter wordt het zo blauw in september dat je dan zo ver kunt zien Hij wrijft de appel glimmend aan zijn mouw en neemt een hap en voelt zijn mondhoek het zuur dat trekt het sap dat op zijn kin Binnen rust zijn zieke moeder spelen luide broers op zolder In het dorp loopt een stofdoek over de toetsen van de piano bij de notaris De torenklok slaat drukke vogels het zoele windje in zijn nek Hij nam een hap van zijn appeltje en deed alles nog eens over en vergat te kauwen [pagina 126] [p. 126] 3. In de winter van 1912 in de warm gestookte kamer het rekje om de kachel met lange onderbroeken directoires met zijn neus tegen het glas gedrukt De afdruk van zijn klompen in de sneeuw naar het hekje waar de sneeuw vanaf geschud en na het hekje Daarachter ligt zijn leven onherroepelijk en onveranderbaar al voor hem klaar weten wij nu in '92 [pagina 127] [p. 127] 4. Zijn Ariel trekt een golf van geluid achter zich aan Nee zijn Matchless Nee zijn BSA tussen de wijkende bomen onder de jagende wolken de blaffende flakkerende zon Hij weet als ik stop spoelt alles over me heen De kater heeft vannacht de jonge poesjes gedood Laatst lag de grote zwangere kat in de wieg van zijn dochtertje op haar hoofd hij had het nog net op tijd ontdekt En vanochtend heeft hij zichzelf ontdekt De Hauwerterweg de Tuinstraat Zwaagdijk Zwaagdijk Nooit duurde Hoorn langer dan vandaag En in Hoorn steeds de weg kwijt optrekkend stoppend kerend hortend steeds meer verwilderend Wie niet goed is die is gek in '37 Vroeg die dokter maar wat is dat dan dat dwingen in dat hoofd meneer van u En wie betreft het of wie treft het haha Nee hij schreef iets op en dat verstrekte hij aan die man in zijn lange leren motorjas een helm met potjes voor de oren op zijn schoot [pagina 128] [p. 128] Zijn vrouw wist anders helemaal van niks Maar wat zijn dat dan voor pillen Ja pillen van die rose En hier heb ik een blauwe om de dag [pagina 129] [p. 129] 5. In de keuken staan de bloemen op het raam Hij luistert naar de pauzes in de Waterstanden Manchester jas aan zijn alpino op een das om Hij snijdt het brood in dikke plakken aan zijn borst Hij roert in zijn thee en kauwt alsof hij wacht Dan zijn polsjes aan zijn klompen aan maar voor vandaag nog niets bedacht hij rookt en staart over de sneeuw In de werkplaats is het hout zelfs bevroren De knecht is al een week met vorstverlet vandaag Zijn vrouw gaat straks naar Hoorn met de bus [pagina 130] [p. 130] 6. Thee en geraniums het zonnescherm is neergelaten biuten raast de zomer in de stilte De klok drijft op een plasje licht alsof de stoelen zweven vloeien en kleppert de brievenbus voor de krant en spurt de bromvlieg tegen het glas Aan tafel zit een tante noem ze even tante Ouk tante Hit en tante Sien Amen Of buur Hiltje of vrouw Veer of Annie Veerman met de Margriet een breipatroon een plant Met zijn rechterhand roert hij in het kopje Met zijn linkerhand ernaast op het kleed dat steeds maar polig heen en weer onder zijn pols [pagina 131] [p. 131] 7. Toen Lucie B. achterop de wal boven de sloot in de naderende schemering te lang naar zichzelf staarde en verdronk maar wie moest haar kisten want de kist bestellen bij de fa. Boon Toch niet de zwijgzame vriendelijke peinzende zachtaardige weemoedige intelligente wankelhartige timmerman Zit hij te schemeren Het avondrood achter de bomen Zijn diepe glanzende ogen Zijn handen in zijn schoot [pagina 132] [p. 132] 8. In een hoekje van het huis in de schemerige kamer in zijn matrozenpakje Ver achter hem aan tafel bij het raam in het zwakke melkwitte ritselen van haar ziekte verborgen in haar eindeloze liefde Maar de deur staat open hij moet gaan ze heeft het zelf gezegd zojuist zijn moeder bezeer je knieën niet dat je niet struikelt Buiten joelt en stoeit en stuitert de vreselijke lente Maar zij heeft gezegd toe geef die aardige meneer een handje hij neemt je mee wees maar niet bang dat is gewoon een pen daar in zijn hand [pagina 133] [p. 133] 9. Wij waren allemaal te laat natuurlijk wij waren allemaal net even weg omdat je namelijk toch altijd te laat en dat toch altijd al was Hij zwaaide lachend toen wij gingen toen schoot er buiten weer iets langs in zijn hoofd Vond hij in het einde nog zijn verte de zozeer gewenste treinbestuurder of piloot Nee Hij verbouwde weer een boerderij 4 meter 20 zei hij met getuite mond 20 streep 6 bij Ares Koster zei hij desgevraagd Zou je dan op tijd zijn om te zien hoe slapen ophoudt slaap te zijn of hoe hij woelend wegvalt uit de scherven Ben je soms te laat als je gehoord hebt went het al een beetje zo alleen tegen zijn vrouw die net wou gaan En tegen mijn zus en mij niet getreurd het is gebeurd of het is gebeurd niet getreurd Daar twisten wij nog over [pagina 134] [p. 134] 10. Nu ik hem opzoek in zijn afwezigheid vind ik iemand die ik heb achtergelaten op zijn bromfiets door de bloeiende dorpen (de stad in de verte de klank van zijn meisje) die zijn kleurige knutselfiets toont aan zijn vriendje (laatst weergezien onherkenbaar dezelfde) dat jongetje dat in de krullen het zaagsel in de ruisende pereboom vol peren en vogels in de geurige teer het wilgemerg de honing (zijn vaders stem overal achter hem boven hem) begrijp ik pas dat ik hem nooit meer zal zien [pagina 135] [p. 135] 11. P.S. Gevonden panoramafotomontagefoto in kleur wel 40 cm lang en mijn moeder steeds een beetje huilt Want in de bergen lege velden spattende rivier uiterst rechts een slingerende weg rechts daarvan mijn vader ‘Hij staat daar zo alleen’ en inderdaad wij zien hier niet meer menselijks dan het spraakgebrek van de verbeelding die stottert dat wij zo zo onbereikbaar zo bestaan Vorige Volgende