In de auto praat het makkelijker, met het zicht op de weg.
‘We hebben een goed autohuwelijk’.
Beiden hetzelfde programma.
Hetzelfde net.
Dat ze dezelfde dingen beleven, tijdens zo'n rit.
Bijna dezelfde humor.
Dat de uren op de weg, samen, naast elkaar, hun gelukkigste uren waren.
Geen stenen, maar brood dat op tafel staat.
Geen brood, maar vlees dat in een schotel ligt. Geen vlees, maar bloed. Eend.
Geen eend, want niet geschoten. Niet geraakt.
Zo rijdt er op de weg, hoe zeer ook geruisloos, geen auto.
Gaat de zon niet elke dag op.
Niet het brood, maar het mes.
De appel die er niet mee is geschild.
De lege tafel. De lege schaal op de tafel. De ene appel in de lege