vuile water naar binnen kon lopen. Dan moesten ze wel hun aanval staken want het gevolg was een enorm gezwollen blauw en rood gekleurde knie, zoals verschillende slachtoffers konden bewijzen. Mijn eigen broertje heeft met zo'n knie weken op bed moeten liggen.
Naast de bakken groeiden de tuinen. Vooral vlieren, wilgen en rozen, ooit door dames en heren in die wijktuinen op vrije dagen gesnoeid en bijgehouden, groeiden opnieuw op en bereikten een wilde pracht die schuilplaatsen bood en waar altijd meisjes te vinden waren die bloemen plukten en kransen vlochten. De typische geur zal ik nooit meer kwijtraken. Geregeld loop ik langs bermen of velden en denk dan ineens ‘Hé, puin’ kijk om me heen en vind de bewuste plant, meestal Artemisia vulgaris, in het Nederlands Bijvoet geheten.
Of het nodig is dat een landschap bewoners heeft weet ik niet, dit landschap heeft ze wel. Volwassenen aan de rand: normalen, maar ook wanstaltigen, de visboer, de drankhandelaar, de ober wiens kinderen drie verschillende achternamen droegen, de man die iedere avond op het balkon op een zinken vuilnisvat ging slaan (dat had iets met de oorlog te maken werd gesuggereerd), de man boven ons, Hoos genaamd, die twee mooie dochters had en de hele dag opera's zong, en al die andere volwassenen die nu niet gememoreerd kunnen worden. Veel belangrijker dan de volwassenen zijn de kinderen. Vrienden die in dezelfde klas zitten, vijanden die op de concurrerende school zitten (katholieken: elastieken; protestanten: olifanten), meisjes die bespied worden, een enkeling die in vertrouwen meegenomen wordt naar een plek in het puin waar je iets geheims hebt verstopt. De jongens die mee gaan op kikkerjacht, andere met wie de veldslagen worden uitgevochten, of die geterroriseerd worden of die te vriend gehouden moeten worden. Bij dat laatste had ik een machtig middel want mijn vader had een schildersbedrijf met een bakfiets en op verschillende zaterdagen reed een jonge knecht, nog vage en verre familie, met de bakfiets volgeladen met kinderen naar het bos, de duinen van Mientje of naar de Dierentuin. Wie er mee ging bepaalde ik en wie in de weken daarvoor klierig deed kon ik straffen.
Andere straffen die ik ook en te vaak moest ondergaan: het eten van pispotjes, de bloemen van de akkerwinde, zonder te mogen kijken of er torren of rupsen in scholen; grashalmen tussen tanden doortrekken zodat je mond vol zat met droge zaden; klitten in je haar die soms zo hardnekkig waren dat de plukken weggeknipt moesten worden; rozebottelzaadjes in je