Tirade. Jaargang 38 (nrs. 350-355)(1994)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Herman Coenen Verstening Een van de bovengalerij invallend licht zette alles stil - of was het meer een zacht binnengeslopen warmte die het gaan bevriezen deed tot één geheven, één standbeen op de plaats, rust gevangen tussen beat en upbeat, tussen ogen die voortgingen elkaars bewegen te dragen, te strelen, te elektriseren. Pas in de enkele verstening werd een kloppen voelbaar dat leven ziet, de dood nabij. Zo zat hij, altijd één bank vóór je, de bochel hoog voor het uitzicht dat hij aanbad. Het enige dat overbleef voor jou: de stralenkrans die van het altaar scheen te komen, die je nooit onthield. Maar wat de adem je deed stokken als hij weer zijn plaats verliet: de elegante draai, het lichtend voorhoofd, de ogen zinderend van een onbegaanbaar leven. [pagina 45] [p. 45] Koninkrijk De boompjes kon je verplaatsen. Zorgvuldig met het geduld van jaren hun wortels los gemaakt van de aarde, ging de geur van laurier daar waar je maar wilde. Deze middag - de laatste zomerdag - koos je om er een daktuin mee te draperen. Je charme deed ons potten dragen van arabisch formaat, fluitend, elkaar vrolijk grappen toeroepend. Door deze haag kon niemand meer heen. Als een rij puntige tanden beet hij de stad een halt toe. Een kleine zandkleurige kruin zweefde tussen de randen van het bad, hoe blauw, hoe blauw de wanden. Onder de langzaam verkleurende hemel werden de glazen opgediend, fonkelend. Vorige Volgende