hooiwagen die ze uit het dichte struikgewas van de boomgaard tevoorschijn hadden gesnoeid. Manden met broden, kazen en hammen, wijnflessen en fruit torenden hoog boven de twee grote spaakwielen uit. Het gras, waarvan de kou je in je benen trok, was bezaaid met margrieten, boterbloemen en papavers, alsof het hoogzomer was. De meisjes met de strohoeden spreidden tafelkleden uit en begonnen daarop de manden te legen.
‘Dat is zeker voor de film,’ zei de boerin tegen haar begeleider.
‘Allemaal,’ zei hij, ‘en u mag er ook op als u wilt.’
‘Ik?’ vroeg ze ongelovig, maar ook gecharmeerd.
‘Ja u! U hebben we net nodig!’ riep een jongeman in een leren jack. Met uitgestoken handen stapte hij op haar af en voor ze het wist hadden twee sterke armen haar bij haar middel genomen en met een duizelingwekkende zwaai op de kar gezet, midden tussen de broden.
De boer had het hek nog niet losgemaakt of de koeien duwden hem zowat omver en renden uitzinnig huppelend, met lekkende uiers, tegen de helling omhoog.
‘Hu-hu,’ riep hij. ‘Niet zo'n haast. Denk eens aan mijn arme benen!’
Hij had negen koeien, te weinig om er fatsoenlijk van te kunnen leven. Melk gaven ze genoeg, maar dat was nu juist het probleem. Melk bracht alleen nog maar iets op bij heel kleine beetjes. Voor wat je meer leverde moest je zelfs betalen. Op een schitterende zomeravond was een schilder van zomeravondlandschappen geschrokken bij hem komen aankloppen met het bericht dat de beek plotseling wit zag. De boer knikte berustend.
‘Daardoor houd ik het hoofd boven water,’ zei hij wat raadselachtig.
De kunstschilder vertelde het aan een groepje wandelaars.
‘Ik zou mijn veldfles maar ergens anders vullen. Het water is hier nog te vies om er mijn penselen mee te wassen.’
Het verhaal over de witte beek in misschien wel het mooiste oord van het land ging als een lopend vuurtje rond en zorgde voor een schok van ontzetting bij iedereen die de boerderij en haar bewoners in een ongerepte staat waande. Het werd er drukker dan ooit omdat iedereen nog een glimp van het gedroomde paradijs wilde opvangen voordat het aan de gevolgen van haar eigen, gulle rijkdom ten onder zou gaan.
Zover kwam het gelukkig niet. Er werd een stichting in het leven geroepen die de boer in staat stelde voor zijn koeien te zorgen zonder zich over de melkopbrengst te hoeven bekreunen. Sindsdien leefde het boeren-