Tirade. Jaargang 37 (nrs. 344-349)(1993)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Marieke Jonkman Dicht Wijder kon niet. Iedereen kon kijken, niemand keek. Nu dreigt de sluiting, er is geen meisje dat me streelde, geen man die binnen kwam. Wat openhartig leek verloor betekenis. Strijken, streek gestreken, te gauw ben ik bezweken. De spiegel redt, een vrome spiegelvrouw die mij herkent en aankleedt voor het feest waar ik nooit gastvrouw ben geweest. Niets zal ik zeggen en niets zingen, het dienblad dragen en geen fooi bedingen. [pagina 125] [p. 125] Slapeloosheid Gebogen ben ik van geheimen. Wie kan ik toevertrouwen hoe dreigend de belagers zijn? Ik draag weer blouses: grasgroene, hemelsblauwe. Heb haar op tong en tanden. Wat wringt, waar steun ontbreekt, nooit zet ik dat uiteen. Wijdopen ogen liggen wakker, nachtenlang, weigeren tv te kijken: beelden tonen veel te soft wat ik zelf beleefde, schreef. Wat stuk gedroomd is, wordt nooit heel. [pagina 126] [p. 126] Bad Van Cacharel de klank en niet de geur en bovendien: zij geeft zo'n overvloed aan schuim dat deze vrouw die schuilen moet zich dagen schaamteloos verbergen kan in deze hut van lucht en zilverkleur. Geborgen ben ik voor ik sterf. Zolang ik maar niet denk, blijf ik genezen. Niet altijd kan ik in dit ligbad zweven. Onrustbarend stuwt de netelige nerf: het diep gesneden zijn maakt mij zielsbang. Vorige Volgende