| |
| |
| |
H.H. ter Balkt
Laaglandse hymnen
Rad van Fortuin
Op deze winternacht dat het licht aan de muur
ver uitstraalde over de velden met hondegeblaf
en broze sneeuw, riep 't licht van 't maantje
het beeld op van het draaiende Rad van Fortuin:
Kijk! De wassende maan, en in haar tredmolen in
het midden loopt de geduldige ezel. Bovenop 't
rad de listige vos en langs de rand snelt neer
de hond, òp de aap vol streken. Ai, okeren rad.
Schim van de meester van Evert van Zoudenbalch
verfde dat, lang geleden, als illustratie bij
‘Natuurkunde van het Geheelal’, teruggevonden
in een dik boek in Duitsland. Eer wordt sneeuw
blauw eer de wereld verandert. Zie hem, onderaan,
door het Rad verpletterd; de sterke leeuw.
| |
| |
| |
Laaglandse hymnen
De haringinleggerij
Donker als Servië dronk in de Vijftiger Tijd
de haringinleggerij zonlicht in; tonnen rolden
altijd de inrit af; er hing de geur van de zee
en als maantjes en gesternten plakten schubben
aan de straatstenen en deuren. De vrachtwagens,
aanrijdend uit de havens leken saurussen, blauw
dampend in hitte en vorst, ze droegen golvende
zeilen, op hun beurt misschien blauw. Geheim
paleis was de haringinleggerij, duister zoals
onderin dennebossen, en de muntenvondsten van
de haringschubben leidden als Klein Duimpjes
vergankelijker sporen naar een grotere schat;
't was later dat, van hieruit, twee haringen
aan de tonnen ontkwamen; terugkeerden naar zee.
5 mei 1992
| |
| |
| |
Laaglandse hymnen
De sneeuwjacht
In scheef flakkerende ijzige kaarsvlammen
woei de sneeuwjacht tussen de huizen, wit
en verduisterend als de vleugelslagen van
reusachtige uilen. Teruggetuimeld uit die
ruisende cape vol kristallen stonden wij,
sterker geworden door de branding die een
zee verliet, door alchemie die van nacht
het verwittigende hart toont, in de ruit
weerspiegeld als partikels van de sneeuw-
jacht. De smidse van één sneeuwvlok tovert
alles, werkelijk alles om! 't Vuur dragende
van de kleinste splinter ijs! Zo tuimelen
rijken door één hoefslag in één seconde! O
de ondraaglijke sneeuwjachten, ongeziene!
| |
| |
| |
Laaglandse hymnen
Dieven
Dieven klimmen niet enkel meer binnen door ramen.
Ook oog en oor zijn van hun gading en zij dalen af
in de luchtpijp, langs de haarwortels, tot in dat
hart. Hun klauw rust op lever en long en de trots
van wie leeft: zijn geest... Bij 't landje veroveren
- ooit, in goedmoediger tijden - wierp je je oliedom
onscherp mes en sneed een reep aarde af, of verloor
wanneer je mes kantelde. Overal op aarde wordt nog
diep gesneden, maar sterk in trek is nu bij dieven
die aardse oceaan, de ziel...; waarvan sommigen een
glimp opvangen (vonk in een spiegel), anderen niets
maar deze gebieden zijn zeer in tel; je kunt er van
alles mee doen... Dus verweer je, slaperige. Want in
de nacht sluipen dieven die weer op je tijd uit zijn.
| |
| |
| |
Laaglandse hymnen
Onbeweeglijk heideveld
Verdroogde varens aan de noordkant in maart
van dat veld, onbeweeglijk sedert eeuwen onder
de wolken; jeneverbessen middenin, hun takken
naar de windrichtingen uitgestrekt. Wouw of
havik roert zich in de hogere luchtlagen, wind
strijkt flauw door de dennen die dit heideveld
al eeuwenlang omringen. Geen gedache bestand
tegen deze roerloze bestendiging. En wat dan
nog!, een heideveld! Maar voor het raam zittend
dat uitziet op dit heideveld (voor datzelfde
raam zat je veertig jaar eerder) kwelt je, zo
zachtjes, de vraag: heideveld, met je boomstomp
als een weerhaakje in je ziel, waartoe hand-
haaf jij je nu de wereld zo smartelijk kraakt?
| |
| |
| |
Laaglandse hymnen
Januari's
Is alles weggewaaid? - Tjalie Robinson
Waarheid, soms nog op doorreis, vroeger
bleef weg. Van wie zijn wij nu de vloeren
sinds de daken ons verlieten, beschutting
in een dolhuis woont, vriendschap, hoop
en liefde alleen hun voetstappen nalieten.
Van wie zijn wij nu de vloeren waarin on-
vrede, spot en hoon hun runen griffen en
waarop de gespleten hoef dreunt. Onwaarheid
woont onder ons; bedrog vlekt de schermen
van televisie en bereklauw, vreemd voedsel
rent de magen in. Windbuilen aan halzen
blazen zoete dwingelandij. Al meer dan 2000
januari's raasden over de aarde en coma
bevangt nu de bossen, de helderste meren.
| |
| |
| |
Laaglandse hymnen
Het puttertje (Osip Mandelstam)
De zangers van het laagland, niet geketend
als die in ver Voronjezj, Osip Mandelstam,
zongen niet van kuilen vol wrattig duister,
knarsten niet met hun tanden, al omzweefde
handschrift van houtrook eender bij Voronjezj
en Boekelo 't verhemelte van de dorpen. Geel
van Fabritius die ‘Het puttertje’ schilderde,
arme zanger!, aan zijn drinkbakje geklonken,
in 1654. Het kettinkje aan zijn poot bruin
als de hemel boven Siberië waar weldra aan-
brak, 27ste december 1938, laatste dag van
Mandelstam op aarde; zoveel zangers achter
slot en grendel, kettinkjes om hun keel, en
je zong ‘Wij zijn door natuur alleen gelaten’.
*Carel Fabritius, ‘Het puttertje’ (1654)
28 februari 1992
| |
| |
| |
Laaglandse hymnen
Ode aan de Grote Kiezelwal
Kiezels, dat zijn ronde organen van de aarde, zo-
iets als gestolde Hertz-tonen of granen maar dan
stenig verpakt; levend onder ons heeft kiezel geen
stem tenzij aan zee, in de Grote Kiezelwal, bij
Brighton in Essex. Als pyriet glanst het in de zon
die schijnt boven zee, de zee van The Channel, uit-
loper van de Grote Oceaan die zeven eeuwen geleden
de kiezelwal neerwierp: rondgeslepen galstenen uit
het groenige glaslichaam van de zee, bij duizenden
uitgeworpen ballingen, hier op het strand. Kiezel,
knerpend kiezel onder je zool, prat gaand op zijn
droogte en verlossing uit de wateren die somber
aanstormen en zinken, niettemin met het klinkend
pling-geluidje van gitaren, beroerd door spelers
in geen velden of wegen te zien. Er is een groen
dat geen groen is en een wit, ondergedompeld in de
opstanding van wit; zo stijgt soms hoofdpijn in on-
zichtbare spiralen op en verdwijnt. Grote Kiezelwal
laat de zee de zee; hier staande op de Kiezelwal
ga je teloor in een nis tussen de eeuwen: schemer-
gebied van land en zee, kunstzinnig door oeroude
golfslag gepolijst, door hartslag, klop, kristal-
helder te tekenen aan de hemel. De Grote Kiezelwal
verloor één steen die met rolrond drinkerslijf
zwart als de golf bij Portland, het cementeiland,
schittert onder de lamp; hij die de zang vernam bij
de Grote Wal ziet van sneeuwvlokken de lichte val,
water geweest nabij Portsmouth, bij de Kiezelwal.
1973-1991
|
|