Tirade. Jaargang 36 (nrs. 338-343)(1992)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 257] [p. 257] Antoine Uitdehaag Boven aarde De eerste fietsen, eerste auto's, eerste wereld- oorlog. Langs, over en voorbij zag jij ze zoemen. De Spaanse griep van 1918 greep je eerste vrouw, je eerste zoon (‘in een week stonden er twintig boven aarde in een straat’) als vliegen. Boem. Een halve eeuw, een hele vrouw, twaalf zonen dochters, bij benadering zo'n vijftig kindskinderen verder, niemand op het erf, de houten gladgezeten stoel buitengezet in de oranje avond hoest oma in de keuken als een bijlslag zich jouw zachte hersens door, houwt in het deksel van de kist en versplintert je soezende gezicht tot tranen, tranen, zeldzame oranje tranen. [pagina 258] [p. 258] Je denkt Naar vliegehuid hooikoorts paardegedachten geurt de stal, mijn hoofd. Zon zoekt door het beragde oog een dij, nerveuze dijen. Ik knipper schaduwen waar jij een oude naam wegschaaft boven de ruif, langzaam naamgeeft aan weer een nieuwe vlam. Je denkt en wenkt mij, zie ik een s, kan Sonja zijn, of Saskia, ik raad Sylvie, ik denk ik ken je. En jij schrijft letter voor stijve schoolschriftletter Sophie in het blonde hout. Ik sluit mijn ogen, donker in de stal. Lang, lang voorbij al de zomer. Van zijn paard gevallen. [pagina 259] [p. 259] De grote weg Alles was nieuw. De jaren zestig, zijn rijbewijs, bijna de auto. Alles was mogelijk. De zondagochtend glansde. Van de trotse achterbank sloeg ons gebrul tegen zijn natte nek, zijn witte knokkels om het stuur geklit. Tot hier ging alles goed. ‘De grote weg’ heette dit punt toen. Vrij. Groen. Schakel naar de eerste, koppeling langzaam op, dan - de moter jankte als een gemartelde - stilte. Jaren stond alles stil. Een aquarium op de snelweg. Toen rukte oorverdovend de horde op, brak paniek de glazen stilte. Versteend zat hij om het stuur. Hoorde de oprukkende tijd, de brullende kinderen, maar kon niet. Verstond het niet. Vorige Volgende