Tirade. Jaargang 35 (nrs. 332-337)(1991)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 440] [p. 440] Ad Zuiderent Als jij 1 Je bent er nog, je bent, ik weet, ooit trots, ben je nu kwetsbaar, schuw. Weet je niet dat je alles bent, en wat je losmaakt, in wiens naam? Pas nog, ik zag je op toneel, ik hoorde je. Lawines haast van rusten en vertragingen bedolven mij. De lucht stond stil, maar dood ging niets. Een doek bewoog. Ik riep je als publiek terug, liefst, lyrisch, in mij trillend stuk. Jij zag me, zag me niet. Maar half kwam je terug, gesmeekt, herhaald. Wat hield je in coulissen vast? Welke stilte smolt in mij weg? Was je het wel? Ben je iets niet? [pagina 441] [p. 441] 2 Jij zo onvindbaar als ik zoek, in een gesprek voortvluchtig vaak, waar krijg ik je, onder welk mom? Ik zou je op een sokkel, maar weet je welk lichaam onlangs op een sokkel werd bezocht door wie? Zeg maar gerust door iemand die geen al te kunstig hoofd verdroeg, geen onrustblik, zelfs niet in rust. Ik hoor je wel, al zetten vaak piraten messen op je keel. Ik weet wel waar je woont, al lees ik op je huis een anders naam dwars over je portiek. Vervloekt wie met zijn kladden jou bezoekt, wiens snelle stift jou vals signeert, wie jofel door jouw ether schalt, wiens vuile naald jou tatoeëert. Ben je een knoop die leegte bindt aan leegte, ze hakken je door. Van straat! Je bent niet van beton. Kom uit de lucht! Ze zien je niet zweven. Je bent te ijl voor wie je overstemt, te zwak voor wie je in parken aantreft. Net als natuur: aangetast, ziek verklaard. [pagina 442] [p. 442] 3 Zo dus. Een wit gezicht in een wit bed. Eindelijk heb ik je. In de grafiek bespeel je nog een koord van lage spanning, een spoor van nat schrikdraad aan je lijf. Wat je nog aan hebt, doe dat uit, kom hier, wrijf ik je warm, ik kom. Herstel, leen mij wat massa, licht, wind, stilte gaf aan jou, leen mij wat van je weefsel, van je geest, zodat wie aan je komt, ook schrikt van mij, dat ik besta als jij. Vorige Volgende