Tirade. Jaargang 35 (nrs. 332-337)(1991)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Kees van Domselaar Austerlitz 1 Hoe een voorovergebogen lichaam overeind komt, het boek sluit en achterover zit terwijl buiten een heldere herfstlucht neerziet op fragmenten en al het denken liegt. Niet ver, niet ver onder zijn huid leeft een vreemde vale man die liggen gaat wanneer hij wil en alles in hem stil maakt. [pagina 272] [p. 272] Op stap Het is vreemd als een boek om te zijn wat je kent of niet kent maar denkt in de haast van de dode hoek van het altoos altoos aanstormende verkeer maar nog net want kijk daar: door een gat in haar leven steekt ze over met een tas vol verhalen naar de kroeg gelijk geheven het glas vol eeuwige vragen en met het hoofd vol oog op zoek of nabij de beweging der wimpers nog een schim huist van de jonge bruid. Hoe ze daar zit langs de waterkant - zo is de gracht nu het mooist - o en het schakelt over op schoonheid augustus, nu jij weer, aanhoudend maar buiten het beeld beginnen sirenes buiten het beeld breekt het verhaal. [pagina 273] [p. 273] Voor Iris Dertien Ze staat vandaag de hele dag op breken door een gewicht, dat niemand ziet en dat het beste nog kan worden vergeleken met iets, wat er nog lang niet is. Rouge zit 's avonds langzaam op haar kamer voor een handschrift, dat oefent wat het is dat verdwaalt in hoogst persoonlijke halen zo helder beschrijft het, wat het mist. De spiegel wordt vatbaar voor ervaring en heeft geheimen op haar agenda staan. Heldinnen, geliefden, die het leven willen. Ze ziet moe. Ze moet nu slapen gaan. Vorige Volgende