Tirade. Jaargang 35 (nrs. 332-337)(1991)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Ed Leeflang Het huurhuis Het pas geregen pindasnoer hierachter, het scheefgezakte fietsenrek hiervoor, ketting die rinkelt, in het bad gefluit, uit bolle erkers ziet de straat de buurt die niemand staat, maar 's nachts, de merels onderdak, in een licht raam, het meisje dat niet spellen kon, kind op haar arm, draait dansend rond. Ik zwaai en in Europa ligt mijn zakmes op de rieten zitting van mijn stoel. Dans aan de overkant driehoog en maan daar dringend boven gaan mij aan, want winters blinde ijver is voor mij bedoeld. [pagina 49] [p. 49] Niobe Van slakkesporen nergens heen, onthouden uit de lange tuin, waarin jij plukt en in mijn hand frambozen doet, glinsteren grijze bochten op het droge hout. Daarboven vlogen wespen wat, hun lot of vrijere figuren en dat jij niet tot rots geslagen was, de buren koningin bleef van dat hoge gras, al kon ons vreemde kind aan elke mouw je trekken naar de windstreek die het wou op stramme, vastbesloten benen tot aan die plek waarop je zou verstenen. Vorige Volgende