Tirade. Jaargang 33 (nrs. 320-325)(1989)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 532] [p. 532] Nachoem M. Wijnberg De afzensders Zij stuurden een zelfgebouwd hemellichaam (dat maar enkele meters hoog was) bij hen vandaan, voorbij de planeet Pluto. Langzamer dan een rivierschip op weg naar de sterren. Op de binnenwand tekenden zij een planeet en een zon en een man en een vrouw, zo ongevaarlijk als mogelijk. Ieder glimlachend als een kind dat het ander de toeschouwer aanbiedt als speelgoed. De vrouw leunt met een hand tegen de schouder van de man. Als tegen een boom in het donker, na lange tijd gerend te hebben. Glimlachend en ook als naar zuurstof verlangend. De wandeling Ik loop met mijn zoon over straat ik hoop dat ik niet sterf voordat hij volwassen is hij weigert te zeggen of hij volwassen is ik wil hem niet slaan of op een andere manier pijn doen hoffelijkheid eist dat als wezens die voorgeven aan ons verwant te zijn ons bezoeken zij zich eerst aan ons uitleggen ik wijs naar een vrouw en hij zegt dat hij geen vrouw is hij zegt dat als een soort leger de stad binnen zou trekken en hij neergeschoten zou worden zonder reden dat ik dan dezelfde vragen aan een ander zou stellen en dat hij zich niet kan voorstellen dat de ander zou slagen die te beantwoorden. Vorige Volgende