Tirade. Jaargang 32 (nrs. 314-319)(1988)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 514] [p. 514] Elma van Haren Ik in 2036 Al dat nare dat mij in de kleren geweven zat, dat onder mijn kleren ging zitten als koude kleren... Ik zei, als iets dit weefsel weg wil nemen, ga uw gang, maar laat mij ongestoord! Beetje voor beetje verloor ik mijn hoofd, terwijl ik zag, sprak, at. Wat vloeibaar in mij was, werd stijf geslagen, totdat een diepe slagroomgeur mij aan het lijf gegoten zat. En nu, onlangs gestorven, baar ik mij nog steeds zorgen - Engelen hebben toch geen lichaamsfuncties? En is mijn ziel nu een wolk? Daar ik nog praten kan, misschien een soort ballon voor taal, zoals in stripverhalen. Wat is mijn opdracht nu? In een kist muisstil skelet te zijn? Dit ongeloof, dat het maar niet afgelopen raakt! [pagina 515] [p. 515] Ik lig hier met een lome draad tot aan mijn voeten uitgelegd. Ik sla hem als een krul om de stilte, trek aan, trek heel strak aan Gedicht bij de litho van Etienne Elias uit degrafiekmap ‘Marot’. [pagina 516] [p. 516] Van dinsdag op woensdag Geenszins van plan ook maar één minuut te twijfelen, slaat de klok twaalf. Ruitjes, die vol cijfers staan te gapen, totdat er een uitkomst op volgt. De dag, verdeeld in ruitjesschrifturen, met hier en daar een hiaat in de zwart witte orde. Kwetsuur, want zie je, mijn ‘n’ is gebroken... ...Bambivlek, zachte pijniging, die liefkozend bedoeld kan zijn, of is dit soms de geheime seconde, waarin de secondewijzer blijft hangen, totdat een naam verandert in een andere naam? Tussendeuren kreunen open. Een metalen klik dan een licht nazwaaien van genoegen en de onverklaarbare geur van warme vanille zweeft naar me toe. Gedicht bij de zeefdruk van Guy Rombouts uit de grafiekmap ‘Marot’. Vorige Volgende