Tirade. Jaargang 32 (nrs. 314-319)(1988)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 353] [p. 353] J. Bernlef Geestgronden Als de flanken van slapende dieren nauwelijks merkbaar ademhalend omgeven door tastende nevels kwetsbare fletsbruine flanken waar het eerste licht op glanst net zo lang tot zij warm genoeg zijn om te ontwaken Een eerste schelle meeuweschreeuw jaagt een patrijs de distels in hommels zoeken als oude dames verdwaasd naar poederdoosjes Dan meldt zich de eerste mens met zijn horloge maar voor hij iets kan zeggen stuift zand zijn ogen in, galoppeert helm met de wind in de rug regiment na regiment van hem weg. [pagina 354] [p. 354] De distelklitten waarvan hij streng na streng haar haar ontdeed hoe hij de rulle plekken in het zandpad meed - zo met zijn voorwiel dat hij bijna toch nog slipte en omkeek triomfantelijk met zijn trotse brosse kop naar Wies die lichtjes met haar haar over het stuur gebogen volgde hem, Herman G. Zie, zei hij, onze banden trekken slangesporen in het zand en horen zul je zo dadelijk hoe meeuwen schreeuwen hun snavels wild wettend aan het hemelblauw boven een strakgespannen zee waaruit golf na golf ontsnapt en vlokkend uiteenvalt aan jouw voeten, je wijdgespreide sterke tenen waarop je benen, je schokkend lijf dat wil en wil. [pagina 355] [p. 355] Het is net, zei hij, alsof ik de kleuren niet zien, alleen maar herinneren kan iedere keer dat mijn ogen terugkeren naar het doek voel ik dat ik iets verlies dat er wel is hier raak ik dus nooit uitgekeken; iets Het is het landschap zelf dat tot herinnering werd aan wat er altijd was iets zonder mensen, in dienst van wind van lichte hoefsporen en prenten, iets waar zelfs het licht zich niet in vindt Het is net, zei hij, alsof ik in een droom loop er is taal maar er zijn geen woorden, er zijn kleuren maar zij hechten zich aan niets, ik schilder als een blinde, verf staat mij in de weg o, droom ik, als ik eenmaal wakker was Je bent wakker maar het landschap slaapt wat je ziet is een droom die overbleef nadat het leven was geweken, een zweven dat ons in beweging houdt en murmelt in de onrust van je hand die ontdekken moet hoe het steeds anders, dat het niet anders kan dan streek na streek en in de richting van wat je zoeken moet omdat het blijft en toch nooit is als jij. [pagina 356] [p. 356] Als jij. Je staat jezelf in de weg terwijl de avond niet valt maar voorzichtig neergelaten wordt als netten met steeds fijnere mazen Alles sluit zich en je keert je af om nachtzicht te ontwikkelen Je kruipt dicht tegen haar aan en sluit je ogen daarachter begint het gloren, beginnen geestgronden in vervoering te spreken. Vorige Volgende