Tirade. Jaargang 32 (nrs. 314-319)(1988)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 334] [p. 334] Eva Gerlach Schommel I Hier moet je springen om het vast te houden. De wind slaan voor hij je gezicht weer beetneemt en de tuin verkort waarin uien op bloeien staan. Hier zou je zijn gesprongen maar je liet je gaan, nog een keer terug om het te zien, het witte kiemen van sterrekers onder hun vingers vandaan; krimpen van schaduw onder hun stilzitten. 2 Ik heb de boom bewaard, aan elk groen blad zwaait als een staart nog het omhulsel dat zich in een tel binnenstebuiten keert, omlaagkrult en verdort als wereld in je hoofd die je vergeet. Groei merkt opnieuw zijn schors waardoor geen sap stroomt, die van wind niets leert, die niet meer wijder wordt. [pagina 335] [p. 335] 3 Het kan wel zijn dat er rust is, een kleine rust als een blad soms neemt onder de wind. Dat vorm in het groeien niet zijn richting vindt en afwacht, even. Het kan zijn dat ik, zoals nu met mijn tuin gebeurt, onder de wind doorbuig en voor ik scheur in het opstaan, grond aanraak. Het kan zijn dat ik maar voor even ben verlamd. 4 Het zwaaien gaat door boven je, verstand staat erbij stil zo lang. Je mist benen; herinnering beweegt ze. De plank draagt een ijl gaaf kind, dat hard blijft schommelen. Wat is het dat ze angst noemen. Iemand valt uit de touwen, breekt, maar kan niet ophouden. Hij klimt en klimt om even op het hoogste punt binnenin stil te staan. Vorige Volgende